Sergej Rachmaninov ingebed tussen tweemaal Johannes Brahms

Severin von Eckardstein (credit Media Center)Ook in Rotterdamse Doelen en Concertgebouw te Amsterdam
De reeks symfonische concerten, die het Noord Nederlands Orkest in de tweede helft van maart geeft, zal worden afgesloten op een zondagochtend, in het Concertgebouw te Amsterdam. Daar zullen echter slechts twee van de drie werken worden uitgevoerd, die dit orkest voordien in Groningen, Leeuwarden en Rotterdam zal spelen: tweemaal Johannes Brahms, met daar tussenin één van de meest geliefde pianoconcerten uit de Russische muziekliteratuur, dat anderzijds ook door tal van critici èn musici tot op de laatste noot is afgebroken Rachmaninovs Derde met solistische medewerking van Severin von Eckardstein. De leiding berust bij chef-dirigent Michel Tabachnik. Met dit programma gaat het NNO van 19 tot en met 23 maart op tournee door Duitsland. Nadere gegevens over plaatsen aldaar en aanverwants ontbreken.

De concerten zullen worden gegeven tussen 15 en 25 maart, te beginnen in de grote zaal van het Cultuurcentrum De Oosterpoort op donderdag 15 maart, ’s avonds om 20:15 uur. De dag daarna, op vrijdag 16 maart wordt hetzelfde programma gespeeld in schouwburg De Harmonie Leeuwarden, eveneens te beginnen om 20:15 uur. Op zaterdagavond is De Doelenzaal in Rotterdam aan de beurt, maar daar begint het concert reeds om 19:30 uur.
Op zondagochtend 25 maart om 11:00 uur wordt de reeks concerten in Nederland afgesloten in het Concertgebouw te Amsterdam, maar daar wordt de Brahms-symfonie dan niet gespeeld, daarentegen wel diens Tragische Ouverture en Rachmaninovs Derde Pianoconcert.

Johannes Brahms: Tragische Ouverture in d kl.t., opus 81 (1880)

Orkest: piccolo, 2 fluiten, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, 4 hoorns, 2 trompetten, 3 trombones, bastuba, 1 set pauken, strijkers. (Speelduur ongeveer 13 minuten.)

Brahms heeft de Tragische Ouverture zonder directe, thans bekende, aanleiding geschreven, maar het vermoeden bestaat dat het werk was bedoeld als tegenstuk bij zijn Akdemische Festouvertüre, die de componist eveneens in de zomer van 1880 heeft geconcipieerd.
De componist valt zonder langzame introductie met een Allegro ma non troppo binnen. Ondanks de ontwikkeling zichJohannes Brahms, tekening van Jarko Aikens, 1985. (Archief Heinz Wallisch) geheel volgens de regels der klassieke structuur voltrekt, is deze Tragische Ouverture in ander opzicht ietwat ongewoon qua vorm, aangezien Brahms al dadelijk afwijkt van de gebruikelijke, beknopte expositie van het thematische materiaal. Daartegenover staat een enorm scala aan subsidiair muzikaal materiaal. Heroïsche pathetiek en lyrische passages wisselen elkaar vanaf het begin tot het einde af in een steeds vergrotende contrapuntiek.
In bijzondere mate opvallend is dat in veel naslagwerken het jaar van het ontstaan met 1881 wordt aangegeven. Op zichzelf is het niet zo uitzonderlijk dat diverse muziekscribenten elkander in menig opzicht tegenspreken, en evenmin mag men zich over zulke verschillen qua details verbazen, want dikwijls wordt met het jaartal de presentatie of het jaar van uitgave in druk gegeven. Toch is het in dit Brahms-geval slordig, aangezien bekend is dat diens Tragische Ouverture op 26 december 1880 in Wenen in première is gegeven.

Sergej Rachmaninov: Concert voor piano en orkest nr. 3 in d kl.t., opus 30 (1909)

Orkestbezetting: 2 fluiten, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, 4 hoorns, 2 trompetten, 3 trombones, bastuba, pauken, kleine trom, grote trom, bekkens en strijkers.

1. Allegro ma non tanto — 2. Intermezzo – Adagio — 3. Finale – alle breve. (Totale speelduur ongeveer 45 minuten.)

Triomfen
In november 1901 vierde Rachmaninov triomfen in Moskou met zijn Tweede Pianoconcert, waaraan hij in 1899 was begonnen. Zeveneneenhalf jaar later, in de lente van 1909 bevond de componist zich voor de laatste keer enkele maanden Walter Damrosch (1862-1950)achtereen in Dresden, en daar ontstond het Derde Pianoconcert dat het enorme succes van het voorafgaande concert nog zou overtreffen. Gedurende de zomermaanden van datzelfde jaar heeft Sergej Rachmaninov dit concert tijdens een verblijf op het landgoed Ivanovka geïnstrumenteerd.
Dit derde concert werd speciaal gecomponeerd voor een tournee door de Verenigde Staten, en op 28 november van datzelfde jaar onder leiding van de inmiddels legendarische Walter Damrosch (1) voor het eerst uitgevoerd. De componist zelf speelde toen de pianopartij. Het enthousiasme van het publiek was weliswaar enorm, maar zou nog groter worden na de tweede uitvoering in diezelfde stad onder leiding van Gustav Mahler. Dat was vooral te danken aan de virtuoze elegantie en de zwelgende melodische ontwikkeling, welke in die presentatie zo nadrukkelijk aanwezig waren.

Niet alleen maar enthousiasme
Het concert heeft grosso modo meer dan alleen maar enthousiasme teweeggebracht. En ook in onze verlichte tijden zijn er nog genoeg muziekliefhebbers te vinden die het stuk afwijzen vanwege het ontbreken van enige muzikale diepgang en een zeer ruim teveel aan banaliteit. Juist vanwege dat laatste is dit derde pianoconcert ook wel gekwalificeerd als “een stuk voor olifanten”. Daar staat echter tegenover dat het eveneens te boek staat als “het mooiste van alle pianoconcerten”. Hoe het ook zij, voor- en tegenstanders zullen kunnen, en toch eigenlijk ook moeten, erkennen dat zeker dit derde Rachmaninov-concert enorm hoge eisen stelt aan het fysieke uithoudingsvermogen van de solist.

Allegretto ma non tanto
Het eerste deel, Allegro ma non tanto, wordt voornamelijk gedragen door twee thema’s, die tamelijk breedvoerig worden uitgemeten, gevolgd door een sterk romantisch getinte uitwerking, waarna het eerste thema wordt herhaald. (2) Gedurende al deze muzikale ‘beweging’ komt het orkest nauwelijks aan bod, behalve tijdens de overgang naar het tweede thema, wanneer de piano zwijgt. Dat thema doet wat martiaal aan en wordt aanvankelijk voorgesteld in een duet tussen strijkers en piano, later tussen houtblazers en solo-instrument. Dit tweede thema zal het belangrijkste gegeven blijken vanSergej Rachmaninov, tekening van Eildert Beeftink, september 1987. (Archief Heinz Wallisch) hetgehele concert. De uitwerking daarvan, die exact begint als het gehele eerste deel, is voornamelijk gebaseerd op diverse metamorfosen van het eerste thema. Hetzelfde geldt voor de cadens — met obligaatpartijen voor houtblazers en hoorn.

Intermezzo – Adagio
In het intermezzo — een Adagio in driekwartsmaat — klinkt een enigszins wanhopig thema, allereerst in de hobo. De rest van het deel bestaat voornamelijk uit herhalingen van dit thema, zij het dan ook in verscheiden emotionele gedaanten.
Tegen het einde van dit tweede deel klinkt de piano uit boven een droevig walsje. In de klarinet en fagot wordt de melodie gespeeld, strijkers verzorgen dan pizzicato de begeleiding. Daarna laten de houtblazers en hoorns voor de laatste keer het hoofdthema horen, waarna het solo-instrument terugkeert naar d-klein, en dan zonder onderbreking overgaat in de finale.

Finale – Alla breve
Het laatste deel zet in met een alert thema in de piano. Evenals het Allegro, telt ook de Finale twee hoofdthema’s, die hier in den brede worden voorgesteld. De expositie wordt vervolgens besloten met een marsachtige passage voor orkest zonder solo-instrument.
Na een derde thema komt abrupt het eerste nogmaals aan bod, maar nu omspeeld door fluit en hoorn. Na enkele variaties komt in de coda het hoofdthema van het eerste deel opnieuw aan de orde, nu in een soort van danse macabre, gevolgd door een ongebreidelde versie van het tweede thema uit deze Finale.

Johannes Brahms: Symfonie nr. 1 in c kl.t., opus 68 (1854/1876)

Instrumentatie: 2 fluiten, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, contrafagot, 4 hoorns, 2 trompetten, 3 trombones, pauken en strijkers.

1. Un poco sostenuto – Allegro ? 2. Andante sostenuto ? 3. Un poco Allegretto e grazioso ? 4. Adagio – Più Andante – Allegro non troppo, ma con brio. (Speelduur ongeveer 47 minuten.)

‘De Tiende Symfonie’
Reeds geruime tijd bestaat het misverstand dat de dirigent Hans von Bülow (3) de Eerste Symfonie van Brahms als ‘Beethovens Tiende’ zou hebben gekwalificeerd. In werkelijkheid heeft von Bülow dit opus echter ‘De Tiende Symfonie’ Hans von Bülow (1830-1894)genoemd, en daarmee bedoelde hij de tiende symfonie die (ooit) zou zijn geschreven. Hij wilde de rangorde dan ook helemaal niet zodanig dat Brahms’ Eerste na de Negende van Beethoven zou worden geplaatst, maar dat Brahms’ opus 68 tussen Beethovens Tweede en de Eroïca zou worden opgesomd. Met de ‘Eerste Symfonie’ bedoelde von Bülow dan ook niet die van Beethoven maar Mozarts Jupiter Symfonie.
Zelf had Brahms tijdens het componeren van de Eerste wel steeds het gevoel dat Beethoven over zijn schouder mee keek, vooral wanneer hij met zijn symfonie worstelde. Dat laatste zal mede de oorzaak zijn geweest voor het feit dat hij zo lang over die eersteling heeft gedaan. Gezien de datering lijkt het dat Brahms meer dan twintig jaar voor het werk nodig heeft gehad, maar in werkelijkheid is dat vijftien jaar en dan –vanzelfsprekend– niet onafgebroken. Het uiteindelijke resultaat kwam tot stand in de jaren 1874/76 en daarbij is het eerste deel ook nog geheel omgewerkt, en werden de drie andere vervangen door geheel nieuw materiaal.

Un poco sostenuto – Allegro
In de langzame inleiding van 37 maten bevindt zich de thematische kiemcel waaruit het gehele eerste deel van de symfonie voortspruit. De motieven ervan werken echter nog door tot in de finale. Na de inleiding schrijden twee ‘tegenbewegingen’ vanuit de basistoon c voort: de ene dalende in de houtblazers en altviolen, de andere strijgend in violen en celli. Samengevoegd vormen deze beide thema’s het hoofdthema waarmee het Allegro inzet. De hobo – het instrument bij uitstek voor Brahms om dieperliggende gevoeligheden uit te drukken – laat het neventhema horen. Dan volgt een sterk geaccentueerd motief dat van de alten op de andere strijkers overgaat en bredere vormen aanneemt, om daarna de uitwerking en de reprise tot hoogtepunten op te stuwen. Vervolgens wordt de coda aangekondigd door het voornaamste motief uit de inleiding. Alle opgestuwde spanning vindt uiteindelijk een rustpunt in C-groot.

Andante sostenuto
Een ingetogen stemming kenmerkt het Andante sostenuto. Het hoofdthema klinkt in de violen en fagotten. Dan volgt een concertant gedeelte waarin hobo, klarinet, celli en contrabassen elkaar afwisselen in de leiding. In het tweede deel van het hoofdthema neemt de soloviool het woord, hier en daar ondersteund door de hoorn. Het lijkt wel of Brahms hier een vioolconcert in miniatuur presenteert: een schitterende en dankbare partij voor de concertmeester van het orkest.

Un poco Allegretto e grazioso
Evenals het tweede deel is ook het Poco allegretto veel korter van stof dan de beide hoekdelen van deze symfonie. Alle motieven worden hier door houtblazers voorgesteld. De klarinetten laten het hoofdthema horen; fluiten, hobo’s en fagotten nemen de overige motieven voor hun rekening. De reprise wordt niet uitgewerkt, maar blijft steken in aanzetten. Men zou kunnen spreken van een ‘open einde’.

Adagio – Più Andante – Allegro non troppo, ma con brio
De finale zet in met een Adagio. De houtblazers brengen een dalend motief ten gehore en daartegenover klinkt in de violenClara Schumann (1819-1896), pianiste en componiste een stijgend motief, waaruit later het hoofdthema ontstaat. Opgewonden strijkersklanken wijzen op dreigend onheil, maar dan klinkt in de hoorn een heldere melodie. ? Brahms zond deze in een brief van 12 september 1868 aan Clara Schumann met de verklaring: “Also blus das Alphorn heut”. ? De fluit speelt dit motief na en dan intoneren de trombones een kort koraal. De toonsoort verandert van mineur in majeur, en het tempo wordt aanmerkelijk versneld. Het breedsprakige hoofdthema vindt zijn bekroning in een vreugdehymne met volle strijkersklank.
Brahms heeft hier de Ode an die Freude uit Beethovens Negende Symfonie tot voorbeeld genomen. De een of andere hooggeplaatste persoonlijkheid heeft daarover eens tegen de componist opgemerkt dat die overeenkomst toch wel merkwaardig was. Er wordt beweerd dat Brahms toen heeft geantwoord: “Jazeker, en het is nog merkwaardiger dat iedere ezel dat direct hoort.”

*****

(1) Walter Johannes Damrosch (1862-1950), geboren in het Pruisische Breslau, emigreerde met zijn familie in 1871 naar de Verenigde Staten, waar hij, na enige tijd als assistent van zijn vader te hebben gewerkt, een vooraanstaand dirigent van symfonische concerten werd, die veel heeft bijgedragen aan de verspreiding van klassieke muziek door zijn pionierswerk via de radio.

(2) Over de oorsprong van dat hoofdthema meldt de componist: “Dat eerste thema is volkomen spontaan ontstaan. Ik wilde een eenvoudige melodie op de piano zingen, helemaal zoals een zanger zingt.”

(3) Hans Guido, Freiherr von Bülow (1830-1894), Duits pianist, dirigent en componist. Eerste echtgenoot van Franz Liszts dochter Cosima, voordat deze met Richard Wagner in het huwelijk trad.

*****

Afbeeldingen
1. Severin von Eckardstein (credit Media Center).
2. Johannes Brahms, tekening van Jarko Aikens, 1985. (Archief Heinz Wallisch)
3. Walter Damrosch (1862-1950).
4. Sergej Rachmaninov, tekening van Eildert Beeftink, september 1987. (Archief Heinz Wallisch)
5. Hans von Bülow (1830-1894).
6. Clara Schumann (1819-1896), pianiste en componiste.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *