Thomas Manns Buddenbrooks-verfilming uit 1959 op Arte

Werner Hinz speelde de oude Johann Buddenbrook (Vater Jean) in Alfred Weidenmanns verflming uit 1959Buddenbrooks-films
Maandag 18 december, tussen 20:40 uur en 24:00 uur wordt op de Duits-Franse cultuurzender Arte de film vertoond, die in 1959 onder regie van Alfred Weidenmann (1916-2000) werd vervaardigd naar de eerste grote roman van Thomas Mann (1875-1955), Buddenbrooks, waarvan het manuscript in augustus 1900 was afgerond en het boek voor het eerst is verschenen in 1901. Dochter Erika Mann (1905-1969) heeft in haar bewerking van de roman van haar vader, speciaal voor deze filmversie, flink wat aanpassingen en wijzigingen doogevoerd. Weidemann heeft tal van coryfeeën van het Duitse witte doek voor deze film gecontracteerd: Werner Hinz (1903-1985) — die tevens heeft geschitterd als Der Hauptmann von Köpenick, en verder als Nathan der Weise van Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781) —, Liselotte Pulver (*1929), Hansjörg Felmy (*1931), Lil Dagover (1887-1980), Hanns Lothar (1929-1967) en Nadja Tiller (*1929), kort daarna op het witte doek te zien als Lulu (naar Frank Wedekind, 1864-1918).
Deze Weidenmann-versie — die veel lof heeft geoogst vanwege de detaillistische nauwgezetheid met betrekking tot de kostuums en de entourage — is niet de eerste verfilming van Thomas Manns meestgelezen roman. Reeds in 1923 was het boek in een bewerking voor celluloid verschenen onder regie van Gerhard Lamprecht (1879-1974) en op 31 augustus van dat jaar in première gegaan in het Tauentzien-Palast in Berlijn. Zes jaar na de Weidenmann-film, in 1965, werd er al een nieuwe versie gemaakt, en in 1979 is er een televisieserie ― toen in kleuren ― voorgesteld — met o.a. één van de meest succesvolle Duitse actrices van na de tweede wereldoorlog, Ruth Leuwerik (1924-2004) en als directe tegenspeler de al even geliefde Martin Benrath (1926-2000) —, waarvan ook een ingekorte speelfilmversie in omloop is gebracht. Het boek was nog steeds bekend en relatief populair.
Tijdens de Nordische Filmtage in Lübeck, die in november 1999 werden gehouden, zijn de diverse film- en televisie-edities van Buddenbrooks nog eens kritisch bekeken. Tevens is daar de reactie van Thomas Mann ten aanzien van de verfilming van zijn boek ter sprake gekomen, evenals diens houding ten opzichte van film in het algemeen. Voorts bleek dat er ten opzichte van al deze Buddenbrooks-versies in driekwart eeuw twee constanten aan te wijzen vallen: de professionele kritiek was, vanaf de eerste film tot de laatste televisieserie, zeer verdeeld, het kijkerspubliek daarentegen was onverdeeld enthousiast.
Het zou een aardige gedachte zijn geweest om de verschillende filmversies in relatief kort bestek achtereen voor te stellen — iets dat in sommige gevallen wel is gelukt, maar dan moet wel alles, vooral op het gebied van de rechten en licenties, meezitten, bij voorbeeld als alle versies door dezelfde filmmaatschappij, of met ondersteuning van steeds dezelfde televisiezender, zijn gerealiseerd — opdat de kijkers niet alleen hadden kunnen vergelijken maar ook de eigen voorkeur hadden kunnen bepalen, desnoods in onderdelen van de verschillende films.

De roman
Rond 1900 werkte Thomas Mann (1875-1955) aan zijn, principieel als relatief lang verhaal geconcipieerde, Buddenbrooks, dat in zijn oorspronkelijke opzet niet meer dan twintig procent van de uiteindelijke lengte zou beslaan. Het werd een omvangrijke roman in de traditie van de Scandinaviërs, voorop Alexander Kielland (1849-1906) — die echter veelalThomas Mann in 1900 volgens een patroon werkte: ongeveer 15 hoofdstukken en een lengte van 250 pagina’s —, en, niet in de laatste plaats, met het episch omvangrijke voorbeeld van Oorlog en Vrede (1865-69) (*) door Lev Tolstoj (1828-1910) voor ogen. Onverwachte invloeden van buitenaf hebben er mede voor gezorgd dat de roman zijn definitieve lengte kreeg.
In de lente van 1894 was Thomas Mann van Lübeck naar München verhuisd en aldaar heeft hij enige tijd als volontair bij een verzekeringsmaatschappij gewerkt, vervolgens colleges bezocht en was hij maar begonnen met schrijven. Hoewel dat proces niet geheel nieuw voor hem was — hij had in zijn schooltijd te Lübeck één en ander geschreven dat ook was gedrukt — had hij nog niets van grotere omvang gepubliceerd. Korte tijd later werd zijn novelle Gefallen in een bekend literair tijdschrift opgenomen en dat leidde ertoe dat Thomas Mann van de gerenommeerde dichter Richard Dehmel (1863-1920) het verzoek kreeg om nieuw werk voor diens eigen tijdschrift in te sturen.

Italië
Het zou nog meer dan twee jaar duren voordat Thomas Mann opnieuw iets zou publiceren. Eerst ging hij vanaf de zomer van 1895, samen met zijn broer Heinrich — met wie hij in die periode een goede verstandhouding had, zolang hij maar de tweede viool speelde — naar Italië. In oktober van dat jaar kwam hij terug naar München en publiceerde hij in het nieuwe tijdschrift Simplicissimus — waarvan hij later ook nog lector en redacteur werd — de novelle Der Wille zum Glück.
Gezicht op Lübeck 1830, naar een steendruk in kleuren Daarna waren de beide broers opnieuw anderhalf jaar niet aanwezig in München, maar brachten ze die tijd opnieuw in Italië door. Vanuit Rome zond Thomas Mann de novelle Der kleine Herr Friedemann naar de uitgeverij van Samuel Fischer in Berlijn, waar zijn oudere broer enige tijd een volontariaat had vervuld. Fischer was dolenthousiast en verzocht om meer verhalen om deze gebundeld te kunnen uitgeven. Zo geschiedde en nog tijdens het verblijf in Italië verscheen in 1897 de bundel met dezelfde titel als het bovengemelde verhaal. Dit werd Thomas Manns eerste boek. Fischer gaf met zijn aansluitende verzoek aan Thomas Mann, toen 22 jaar oud, een wat grotere roman te schrijven, de eerste aanzet tot de ‘familiekroniek’ Buddenbrooks.
Lange tijd is niet alles omtrent de ontstaansgeschiedenis van dit boek bekend geweest, en pas na het betrekken van de tot dan toe ongepubliceerde Notizbücher van Thomas Mann (**) heeft Peter de Mendelssohn (1908-1982) alle gegevens, die in dat kader van belang zijn, zorgvuldig bijeengebracht. Aan een vriend schreef Thomas Mann in 1897 dat hij verwachtte “demnächst etwas Sonderbares” zu schreiben, aangezien hij het gevoel had dat hij na Der kleine Herr Friedemann niet meer in ketenen zat en ruimte had gekregen om zich “mede te delen”.
Tijdens opnieuw, samen met broer Heinrich, een verblijf in Italië (Palestrina) begon Thomas Mann in augustus 1897 met het verzamelen van het benodigde materiaal. Hij schreef aan verwanten met wie hij herinneringen aan de vroegste jeugd uitwisselde, en belichtte de geschiedenis van de familie Mann van diverse kanten en heeft die ingebed in een historische, maatschappelijke en economische context van de geschiedenis van de stad Lübeck, verspreid over enige eeuwen. Een ruwe schets van het verloop van het verhaal had hij al snel ontworpen, de figuren kregen namen en hun data werden veelal en opzichte van de werkelijkheid ietwat gewijzigd.
In oktober vertrokken de beide broers naar Rome en daar begon Thomas met het werkelijke schrijven, dat aardig vlotte. In december had hij al vijftien hoofdstukken gereed.

Opnieuw München
Nadat ze in het voorjaar van 1898 in München waren teruggekeerd, heeft Thomas Mann nog tweeënhalf jaar nodig gehad, alvorens het boek was voltooid. Hij heeft zich er onder meer over beklaagd dat hij als gevolg van zijn redactiewerk ’s avonds niet meer dan tweeOmslag van Thomas Manns roman Buddenbrooks, in de editie van 1931 uur de tijd had om verder te werken aan de Buddenbrooks. Eindelijk was het boek in de zomer van 1900 gereed, en omdat het veel omvangrijker was geworden dan aanvankelijk de bedoeling was, drong uitgever Fischer op inkorting aan. Dat wees Thomas Mann categorisch van de had en zo verscheen in oktober 1901 het boek in twee delen. Binnen twee jaar was de schrijver een beroemd man geworden.
Het originele manuscript van de Buddenbrooks bestaat op wit ruitjespapier van het formaat 27 x 21 cm, beschreven met violette inkt.

Nobelprijs
In 1929 werd Thomas Mann met de Nobelprijs voor Literatuur onderscheiden, en wel “hauptsächlich für seinen großen Roman Buddenbrooks, der sich die Anerkennung als eines der klassischen Werke der zeitgenössischen Literatur erworben hat.” Toen waren er inmiddels van de editie in twee delen 185.000 exemplaren verkocht, ook in een periode van 28 jaar is dat voor een zuiver literair werk een respectabel aantal. Hoewel het een idee was, geopperd door Adalbert Droemer van de Droemer-Knaursche Verlagsanstalt, om er een goedkope, ééndelige editie — een Volksausgabe — van op de markt te brengen — en voor de toestemming om daarvan één miljoen exemplaren te drukken, bood hij Thomas Mann de somma van honderdduizend Reichsmark, om daarmee het lezerspubliek het eerste waarlijk goedkope boek van een nog levende auteur aan te bieden —, gooide Samuel Fischer roet in het eten en presenteerde zelf nog in november van dat jaar zo’n uitgave: 736 pagina’s in één linnen band voor de prijs van 2,85 (Reichsmark). Binnen anderhalf jaar waren daarvan 930.000 exemplaren verkocht. Op een reclamevelletje liet de uitgever vanuit Berlijn het volgende weten: “Thomas Manns Roman Buddenbrooks gehört zu den Meisterwerken der deutschen Erzählkunst und ist zugleich auch ein bleibendes Dokument für die Geschichte unserer Zeit. Von einem großen Dichter und Deuter des menschlichen Herzens geschrieben, gehört dieser Roman für alle Zukunft zum Besitzstand der europäischen Literatur.” Niet altijd geven wervende teksten voor een boek slechts het wensdenken van de uitgever weer.

Correspondentie met Hermann Hesse
Aan zijn vriend Hermann Hesse — die in 1946 eveneens de Nobelprijs voor Literatuur zou ontvangen — schreef Thomas Mann in een brief, gedateerd 22 december 1931, die dat de Buddenbrook-huis in Lübeck, verwoest in 1943haatpost die hij inmiddels had ontvangen, hem het gevoel gaf, echt thuis te zijn. Als voorbeeld noemde hij dat hij in de zomer van 1931 van een jongeman uit Königsberg een verkoold exemplaar van de Volksausgabe toegestuurd had gekregen, omdat hij iets negatiefs over Hitler had gezegd. De jongeman schreef er anoniem bij dat hij de auteur op deze manier wilde dwingen de vernietiging van zijn eigen roman te voltooien. — Een extreem pathologische naïveteit was zeer vele volgelingen van de geïncarneerde Anale Fixatie uit Ulm ook vóór de ‘machtsovername’ al niet vreemd. “Das habe ich aber nicht getan, sondern die schwarzen Reste sorgfältig aufgehoben, damit sie einmal von dem Geisteszustand des deutschen Volkes im Jahre 1932 zeugen,” meldde Thomas Mann.
De roman in casu zou in de correspondentie tussen de beide literatoren nog vaker aan de orde komen. Medio Juli 1933 schreef Hermann Hesse aan de Buddenbrooks-auteur dat hij diens Königliche Hoheit en Buddenbrooks al jaren niet meer had gelezen, maar dat daar verandering in was gekomen: “….aber nun sind wir so weit, und seit einigen Tagen sind die »Buddenbrooks« unsere Abendlektüre, meine Frau liest sie mir mit Hingabe vor, und Sie sind oft den ganzen Abend aufs lebendigstebei uns.”

Indische uitgave
Ongeveer terzelfdertijd heeft Hermann Hesse een kort inleidend woord geschreven voor een Indische uitgave van de Buddenbrooks:
“Die »Buddenbrooks« sind die Geschichte vom Altern und vom Verfall einer Familie aus er Oberschicht des deutschen Bürgertums um 1900. Sie sind ein historisches Dokument und werden in Europa auch heute schon als solches gewertet. Sie sind aber noch viel mehr, sie sind ein Werk intimer Beobachtung von höchster psychologischer und sprachlicher Meisterschaft und die schönste und vorbildlichste Familiengeschichte der neueren deutschen Dichtung. Es ist die geschichte seiner eigenen Familie, welche der Dichter erzählt, und er erzählt sie mit soviel Liebe, so viel Humor, so viel Schalkhaftigkeit, daß wr nicht fehlzugehen glauben, wenn wir auch das Wort »Verfall« als halb ironisch gemeint ansehen. So wie die letzte Generation des Hauses Buddenbrook im bürgerlichen Sinne dem Verfall geweiht scheint, während in den Seelen der Nachkommen eine hohe Differenzierung und Verfenerung sich vollzieht, so haben die Nachkommen der Familie Mann den bürgerlichen und kommerziellen Niedergang nicht nur überdauert, sondern ihrem Namen Glanz und Weltruhm gebracht.”

Kritische afstand
In haar boek Im Netz der Zauberer vertelt Marianne Krull “een andere geschiedenis van de familie Mann” en daarin komen alle bovengenoemde aspecten uitgebreid aan bod. Extra overzichtelijk wordt het geheel — en met het oog op de parallellen en contrasten van de familie Mann met de Buddenbrooks — door de toevoeging, los achterin het boek van familiestambomen op groot formaat, die men dan ook nog eens naast elkaar kan leggen.Omslag van de boekuitgave van de Briefwechsel tussen Hermann Hesse en Thomas Mann in de derde, uitgebreide editie van 1999 Marianne Krull is op vele fronten, en hier en daar zeer hevig, aangevallen omdat ze het heeft aangedurfd alle neurotische aspecten van deze opgehemelde familie van vooral literatoren zo nadrukkelijk voor het voetlicht te brengen. Heiligen mag je nu eenmaal niet in hun menselijke aspecten, en vooral niet in hun zwakheden, belichten. Mede daarom zeer aanbevolen.

(*) Van Tolstojs Oorlog en Vrede is recentelijk een nieuwe Nederlandse vertaling verschenen.
(**) S. Fischer Verlag in Frankfurt am Main heeft, evenals al het andere werk van Thomas Mann, de in totaal veertien Notizbücher vanaf 1991 uitgegeven.

Literatuur
1. Hermann Hesse — Thomas Mann: Briefwechsel. Herausgegeben von Anni Carlsson und Volker Michels. Dritte, erweiterte Auflage. 378 pag., gebonden in linnen; Suhrkamp Verlag / S. Fischer Verlag, Frankfurt am Main, 1999. ISBN 3-518-41038-5, Prijs (in Duitsland en bij Boekhandel Die Weisse Rose in Amsterdam) € 24,80.
2. Marianne Krull: Im Netz der Zauberer — Eine andere Geschichte der Familie Mann. 478 pag., gebonden met drie losse stambomen; Arche Verlag 1991. Later verschenen als Fischer Taschenbuch.

Afbeeldingen
1. Werner Hinz speelde de oude Johann Buddenbrook (Vater Jean) in Alfred Weidenmanns verflming uit 1959.
2. Thomas Mann in 1900.
3. Gezicht op Lübeck 1830, naar een steendruk in kleuren. Diverse pakhuizen aan de Trave behoorden aan de familie Mann toe.
4. Omslag van Thomas Manns roman Buddenbrooks, in de editie van 1931.
5. Buddenbrook-huis in Lübeck, verwoest in 1943.
6. Omslag van de boekuitgave van de Briefwechsel tussen Hermann Hesse en Thomas Mann in de derde, uitgebreide editie van 1999.

10 gedachten aan “Thomas Manns Buddenbrooks-verfilming uit 1959 op Arte”

  1. De film wil en ga ik best graag zien, maar wat een, hoe informatief ook, immens lang verhaal voor een weblogbijdrage zeg! Met vriendelijke groet, Vd Horst.

  2. Blijft u vooral deze elektronische krant lezen, dan zult u regelmatig kunnen vaststellen dat ik het nog wel eens bonter maak met stukken, die de 5000 woorden benaderen. En waarom niet? Niemand is verplicht alles te lezen, ook niet binnen één artikel. Maar het grote voordeel van een weblog is dat er, relatief gezien, nauwelijks grenzen zijn, en dat is voor mij —na dertig jaar in gedrukte media te hebben gepubliceerd, waar ik toch ook reeds met gote regelmaat een hele krantenpagina op ‘oud formaat’ beschikbaar had, dus eveneens ruimte voor ca. 2500 woorden en voor ongeveer vier illustraties— nog wel even, zij het aangenaam, wennen.
    Bovendien gaat het onderhavige artikel niet alleen over de film, maar werd deze film aanleiding om ook nog meer over het boek, het ontstaan en de gevolgen daarvan, te vertellen. Als ik niet pas vrijdag verleden week had gezien dat de film al heden zou worden vertoond, had ik nog wat extra literatuuronderzoek kunnen doen en was er zeker een stuk van minimaal de dubbele lengte uitgekomen. En dat allemaal ter meerdere glorie van al die culturele protagonisten die er, direct en zijdelings, mee te maken hebben (gehad) en, zeker niet in de laatste plaats, van de lezers van dit elektronische medium.

  3. Gaat u vooral zo verder. Zolang het maar vol informatie staat, de indeling duidelijk is voor het ‘zoekend & zwervend’ oog en het ook nog goed geschreven is, kan het wat mij betreft niet lang genoeg zijn.

  4. Altijd interessant, wat mij betreft, om over Thomas Mann te lezen.

    Twee dingen: het blijft mij steeds onduidelijk of Thomas Mann de Nobelprijs nu voornamelijk voor Die Buddenbrooks, of juist voornamelijk voor de schitterende (overigens eveneens verfilmde roman) Der Zauberberg heeft gekregen.

    Ten tweede: sinds enige jaren wordt gewerkt aan de werkelijk uitmuntende, zo niet uitputtende uitgave van de werken van Thomas Mann in de zogenaamde “Die grosse kommentierte Frankfurter Ausgabe” die maar liefst 38 delen zal beslaan en vooralsnog in 2015 het laatste deel zal zien verschijnen.

  5. Zéker, dta had ik gelezen, maar ik heb ook regelmatig gelezen dat die Nobelprijs juist voor Der Zauberberg was toegekend, vandaar mijn onzekerheid. Maar ik neem aan dat het fragment uit het juryrapport van het Nobelprijscomité afkomstig is, en dan zou het antwoord dus moeten zijn: voornamelijk voor Die Buddenbrooks.

  6. Zijn uitgever en diverse anderen hebben meer dan eens gemeld dat de Nobelprijs aan Thomas Mann was toegekend voor de roman Buddenbrooks, en daarom achtte ik het verstandiger uit het rapport van het Comité te citeren. Wat u daar wel uit mag afleiden, is dat men Manns andere werken –tot dan vooral verhalen en de grote, door u reeds genoemde, roman Der Zauberberg (1924)– evenmin heeft onderschat. Een betere kandidaat, althans in Duitsland anno 1929, was zeker niet beschibaar.
    Men zou in principe kunnen twisten over de vraag welke van de beide romans de beste is, maar deze zijn zo onvergelijkbaar –hetgeen ongetwijfeld mede het gevolg is van het feit dat er bijna een kwart eeuw tussen deze beide boeken ligt– dat zoiets, nog afgezien van een sterk persoonlijke voorkeur, tot een omvangrijke, zij het niet per definitie oninteressante, discussie zou kunnen leiden.
    Heel dikwijls heeft het Comité deze Nobelprijs echter toegekend aan weliswaar goede schrijvers, die helaas tot de tweede garnituur behoorden, hoewel er steeds in het land in kwestie een ‘grotere naam’ beschikbaar was. Men denke aan Selma Lagerlöf (1909), die de prijs kreeg in plaats van August Strindberg, of aan Björnsterne Björnson (1903), hoewel diens tijdgenoot en tegenstrever Henrik Ibsen in redelijkheid deze prijs had moeten krijgen.
    Dikwijls ook is de toekenning een politieke beslissing geweest en waren het niet in eerste instantie de literaire verdiensten, die de doorslag hebben gegeven bij het bepalen van de keuze. Het beste voorbeeld daarvan is Boris Pasternak (1958). De prijs voor Michail Sjolochov (1965) –van wie nu ook nog wordt beweerd, resp. aangenomen, dat hij nauwelijks iets van grotere omvang zelf heeft geproduceerd– was een volstrekte miskleun.
    En wat die tweede garnituur aangaat, om maar niet te spreken van de grauwe middelmaat, is dat de Nobelprijs voor Literatuur helaas tot in onze tijd veelvuldig wat al te gemakkelijk aan vertegenwoordigers van die categorie is toegekend, en ook al niet in de laatste plaats omdat het Comité kennelijk meende dat een bepaald land nu toch wel eens (weer) aan de beurt was.

  7. Met dank voor het interessante én uitvoerige antwoord. Natuurlijk ben ik het met u eens dat over een ‘kwaliteitsverschil’ tussen Die Buddenbrooks en Der Zauberberg moeilijk te discussiëren valt.
    En dat de toekenning van literaire (en andere) literaire prijzen soms zeer arbitrair genoemd kan worden, ook zeker in het geval van die van Nobel, valt evenmin te ontkennen.
    Dit laatste geldt immers ook de P. C. Hooft-prijs die in 1947 voor ’t eerst aan twee schrijvers tegelijkertijd werd toegekend: de dubieuze toeknning aan Ernestine Amoene Sophie baronesse van Haersolte, geboren jonkvrouwe Van Holthe tot Echten, en nota bene gedeeld met een absoluut en invloedrijk schrijver als Arthur van Schendel.

  8. Op mevrouw Haersolte kom ik nog wel even terug, zij het in een privémededeling aan uw elektronische adres, omdat zij buiten het kader van ‘deze krant’ valt.

  9. schande! [voor mijzelve, that is] van Ernestine Amoene Sophie baronesse van Haersolte heb ik werkelijk nog nooit gehoord. wie was dat? hgr B

Laat een antwoord achter aan Evert Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *