In onze door het christendom gevormde cultuur is er vaak een uitgesproken scheiding tussen goed en kwaad, tussen geest en vlees, en tussen man en vrouw. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het boeddhisme waar men onderscheid maakt tussen bewust en onbewust gedrag en het oordeel opschort – iemand is immers nog in een ontwikkelingsproces – is men in een christelijke cultuur al gauw geneigd om te oordelen of zelfs te veroordelen. Dat is toch een beetje vreemd wanneer men zich realiseert dat Christus zelf bij verschillende gelegenheden het ‘Oordeelt niet’ uitsprak.
Vanuit dat goed-kwaad-, geest-vlees-onderscheid is er door de eeuwen heen ook altijd heel sterk gelet op de vrouw. Was ze een heilige of een hoer? Vertegenwoordigde ze het spirituele, of was ze een vleselijke verleidster? Maria bijvoorbeeld had leven geschonken zonder de lichamelijk-seksuele belevenis, terwijl heksen door hun kennis van kruiden de seksualiteit konden beleven zonder leven te schenken. Het symbolisme van rond 1900 wist daar wel weg mee. Er ontstond vanuit deze culturele voedingsbodem, in schilderkunst en literatuur, een tweetal vrouwbeelden dat deze typen personifieerde: de femme fragile en de femme fatale.
Estheticisme
Laat duidelijk zijn dat dit weinig met de werkelijke ‘vrouw’ van dat moment te maken had. Nee, het was vooral zo in de mannengeest gegroeid en het was de man die in deze beeldtaal schilderde en erover schreef. We zullen dus eerst de man van rond 1900 moeten proberen te begrijpen; dan pas zal er een onvertroebeld zicht op de vrouw mogelijk zijn.
De periode na de industriële revolutie bood de man gelegenheid om zijn onderzoeksdrang en expansiedrift helemaal uit te leven. Productie op grote schaal, koloniale activiteiten, handel, kapitaalvorming, politieke macht; het lag allemaal onder handbereik voor wie daar het talent, de opleiding of de afkomst voor had. Dat had ook keerzijdes; de macht bleek niet echt vervulling te geven, er was milieuvervuiling, uitbuiting en onderdrukking, en men maakte zich schuldig aan vuile handen. Dat er bovendien een steeds grotere groep vrouwen opstond om vrouwenrechten op te eisen hielp ook al niet echt.
Ter compensatie zocht men een binnenwereld waarin Schoonheid een tegenwicht moest bieden. In ommuurde villa’s en achter hekken beleefde men de schoonheid en de decadente nutteloosheid van het nog niet door het materialisme aangetaste gebied van de kunst. De femme fragile en de femme fatale maakten in grote mate deel uit van dit soort kunstcollecties. In deze tijd van het estheticisme ging het daarbij dan vooral om de gevoelens die dit bij de mannelijke beschouwers opriep. Gemoedsaandoeningen waarbij men kon fantaseren, huiveren, zwelgen en zwijmelen.
Femme fragile
De femme fragile werd vaak geassocieerd met het plantenrijk. We zien haar dan ook dikwijls met een bloem afgebeeld. Er ‘is’ vaak iets met haar. Er is sprake van een slepende kwaal, een psychische ontregeling, een kinderloosheid die knaagt, of de hang naar een godgewijd leven. Soms handelt het om een leven in de periferie, zoals bij de lady van Shallot op haar riviereiland, of toeft ze in een sanatorium. En vaak gaat ze in de loop van het verhaal dood. Een bloem in de knop gebroken, zoals Ophelia. Kortom ze is het archetype van de Onbereikbare Vrouw. Ze riep ‘vaderlijke’ gevoelens op, ontkende de man in zijn lichamelijkheid en confronteerde hem met zijn aanvechtingen en tekortkomingen.
Femme fatale
De femme fatale werd geassocieerd met het dierenrijk. We zien haar vaak afgebeeld met slangen. Dat begon eigenlijk al met Eva.Dit vrouwentype appelleerde wel aan de seksualiteit van de man, maar praktische invulling zou onrust in zijn emotionele, relationele en sociale leven brengen. De kans op een geslachtsziekte was ook niet gering. Femmes fatales lieten hun geliefden doorgaans financieel en gevoelsmatig leeg achter. En men voelde zich verder dan ooit verwijderd van het Hogere waarnaar de femme fragile wel op de een of ander manier verwees. De femme fatale was het archetype van de mannenverslindster. Men hield ze daarom meestentijds, in de vorm van muurtooi, op een veilige afstand.
Beiden vrouwtypen zijn te beschouwen als een soort ‘drempelwezens’. De één laat de man zich in het vleselijke verliezen en de ander haalt hem daar juist bij vandaan, en brengt hem naar het domein van het spirituele, terwijl ze zelf weg wijkt.
De symbolische kosmos wordt gekenmerkt door het kunstmatige karakter van zijn objecten en de bijna bevroren schoonheid van haar bewoners. Van de symbolistische schilders en hebben met name Franz von Stuck en Gustave Moreau zich heerlijk uitgeleefd in dit thema van de femme fragile en femme fatale, daarbij dankbaar puttend uit wat de bijbel aan slechte vrouwen te bieden had: zoals Delilah die Samson verried, Salomé die om het hoofd van Johannes de Doper danste, en Judith die Holophernus eigenhandig een kopje kleiner maakte. Merk op dat in al deze gevallen het hoofd, het verstand, het denken het doelwit was. Het tot dan toe specifiek mannelijke terrein. Dit bood een combinatie van erotiek en huiver die de mannelijke fantasieën voedde in een soort virtueel genot, vergelijkbaar met de telefoon- en internetseks in onze tijd.
De Echte Vrouw
Dat de verstandhouding met de Echte Vrouw daar niet beter van werd, laat zich raden… Die was, wanneer ze tot ‘het volk’ behoorde, druk bezig met overleven. Slechts wanneer haar wiegje in een meer gegoede omgeving had gestaan, was er wellicht een kans dat ze zich met studie en wat sport bezig hield. Die vrouw werd toen over het algemeen – door de man – beleefd als ‘vreemd’ en moeilijk inleefbaar. Ze had een statisch bestaan in tegenstelling tot de man, die zijn eigen bedrijvigheden en passies vormgaf. Dat, en het zich onbegrepen weten, leidde bij de vrouw vaak tot klachten die de diagnose ‘neurasthenie’ kregen, wat het beeld van de femme fragile weer voedde.
Pas na 1900 gingen de mannen met minder angst om met de vrouw. De verhoudingen normaliseerden zich. In de geïndustrialiseerde maatschappij werkte de vrouw in toenemende mate buitenshuis. Men raakte er aan gewend dat ze niet meer de voedende, zorgzame en ondersteunende vrouwenrol speelde. Ze zocht – ook seksueel – de grenzen van de vrijheid. Dat gaf schrik. Maar trok tegelijk ook aan, als bron van lust. Er ontstond gaandeweg een ideaalbeeld van een Grote Sterke Vrouw (denk aan de vrouwen van Khnopff en Edgar Maxence).
Eindelijk ontstond er iets van gelijkwaardigheid. En dat mag de verdienste worden genoemd van de tijdgeest rond 1900.