Op 10 april 1909 stierf een voormalige enfant terrible van de Engelse dichtkunst, Algernon Charles Swinburne, op 72-jarige leeftijd in Londen. In de jaren daarvoor was de dichter liefst zes keer – zonder succes – genomineerd geweest voor de Nobelprijs. Het zou ook een tamelijk ironisch eerbetoon geweest zijn, voor een schrijver die zijn vroegere leven geheel in dienst stelde van een georganiseerde aanval op alles waar de Victoriaanse gevestigde orde voor stond.
Aan de moderne praktijk van het ‘radicaliseren’ had Swinburne weinig boodschap: hij was radicaal ab ovum – of in elk geval vanaf zijn eerste dichtbundels in de jaren zestig van de negentiende eeuw. Eerder zijn hier al eens de politieke reacties op zijn werk onder de aandacht gebracht; maar in die begindagen waren het vooral zijn religieuze en seksuele uitspattingen die tegen het zere been van veel toehoorders stootten.
Wat die tweede betreft, is het wellicht niet zo verwonderlijk dat zijn voorliefden voor necrofilie, masochisme en kannibalisme – om er drie te noemen – bij velen een zeker ongemak opriepen. Het zal daarbij ook niet geholpen hebben dat hij sommige van zijn afwijkingen in de praktijk meende te moeten brengen, bijvoorbeeld in de beruchte whipping whorehouses in het Londen van de negentiende eeuw. In zijn gedicht aan ‘Mystic and sombre Dolores / Our lady of Pain’ gaf hij poëtischer uitdrukking aan dit interessegebied, maar ook dáár waren de critici niet van gediend.
Seksuele uitspattingen en blasfemie
Swinburnes masochistische karaktertrekken kleurden ook zijn reactie op diezelfde critici. Zo schiep hij er genoegen in de controverse rond zijn seksuele uitspattingen nog eens extra aan te zwengelen. Werd hij beschuldigd van een doodzonde als homoseksualiteit, dan bracht hij een week later het verhaal in circulatie dat hij onlangs geslachtsgemeenschap had met een mannelijke, minderjarige aap, die hij bovendien na afloop opgegeten zou hebben. Opeens had niemand het meer over zijn vermeende voorkeur voor de herenliefde.
Om ook zijn literaire critici te wind uit de zeilen te nemen, componeerde hij gedichten als de zelfparodie ‘Nephelidia’. Het gedicht bezwijkt onder de alliteraties, assonanties en vage associaties die hij in zijn poëzie in soms misselijk makende proporties placht op te dienen: ‘From the depth of the dreamy decline of the dawn, through a notable nimbus of nebulous noonshine’, en zo verder. Weinig negentiende-eeuwse dichters durfden zo de draak steken met hun eigen, verheven dichtkunst.
Maar de criticasters zetten hun zwaarste geschut in om Swinburnes blasfemische kijk op het christendom onderuit te halen. The Origin of Species (1959) was inmiddels verschenen, maar het was nog bepaald niet bon ton om, zoals Swinburne deed in Atalanta in Calydon, te schrijven over ’the supreme evil, God’ en te verkondigen dat ‘All we are against thee, against thee, O God most high’. Om maar te zwijgen van Swinburnes bondige samenvatting van christelijke theologie: ‘So this is your bloody religion: to father your kid on a pigeon?’.
De gulden weg liep bij Swinburne nu eenmaal niet door het midden, maar uiterst rechts of links. Dit gold ook voor zijn reactie op tijdgenoten. Wie hij bewonderde, zoals Shelley, Hugo, Baudelaire, of Whitman, werd opgehemeld tot in de hoogste regionen van de Olympus. Maar wanneer hij het op iemand gemunt had, was zijn haat even onverbiddelijk. Zo schreef hij jaarlijks sonnetten om de sterfdag van politici als Napoleon III en Ferdinand II te memoreren. Flogging a dead horse zeg maar, maar dan in Petrarcaanse sonnetten die beginnen met poëtische zinsneden als ‘Go down to hell’ en ‘The dog is dead’.
Muzikale poëzie
Hoe vermakelijk ook, de controverse die Swinburne met zijn extremisme teweegbracht is toch niet wat van blijvende waarde is. Gelukkig kunnen we zijn dichtkunst inmiddels beschouwen los van de reactie van tijdgenoten. Dan blijkt vooral zijn bijzondere meesterschap van een muzikaal soort poëzie, waarin de letterlijke betekenis ondergeschikt is aan suggestie en klank. In kortere gedichten als ‘The Triumph of Time‘, ‘Hymn to Proserpine‘, ‘The Garden of Proserpine‘ en langere werken als ‘Atalanta in Calydon‘ en ‘Tristram of Lyonesse‘, doorklinkt een melodieuze, lyrische stem die het nog steeds verdiend gehoord te worden.
Het is daarom te gemakkelijk om, zoals vaak gebeurd is, Swinburne weg te zetten als een rebelse jongeling die nooit los kwam van puberaal sentiment, eindeloos schoppen tegen de gevestigde orde, en politiek fanatisme. Ondanks zijn literaire en diverse andere excessen, wist hij in zijn beste gedichten een doorvoelde muzikale taal te scheppen die nooit geëvenaard is. Omdat zijn stijl navolging kreeg in het werk van bijna alle jonge dichters van de volgende generatie, waaronder Ernest Dowson, Oscar Wilde, W.B. Yeats en William Morris, werd hij bovendien de geestelijk vader van veel decadente Engelse poëzie.
Nu de daaropvolgende literaire ‘revoluties’ van de twintigste eeuw ook weer overgewaaid zijn, kunnen we Swinburne’s werk op waarde schatten. Je moet enige mate van sentiment en retorisch geweld aankunnen, maar daar staat een grote beeldenrijkdom en dichterlijke kracht tegenover. Ter illustratie hieronder enkele van strofen uit zijn lange en volgens velen beste gedicht: ‘The Triumph of Time’, geschreven toen zijn grote liefde (en nicht!) Mary Gordon een ander trouwde. Naar mijn weten is zijn werk nooit fatsoenlijk naar het Nederlands vertaald, maar ik hoor het graag als iemand hier meer van weet.
I have put my days and dreams out of mind, Days that are over, dreams that are done. Though we seek life through, we shall surely find There is none of them clear to us now, not one. But clear are these things; the grass and the sand, Where, sure as the eyes reach, ever at hand, With lips wide open and face burnt blind, The strong sea-daisies feast on the sun. The low downs lean to the sea; the stream, Mother of loves that are swift to fade, The loves and hours of the life of a man, It is not much that a man can save |
Ik zal de dagen en dromen achter mij laten, De vervlogen dagen, vergane dromen. Al doorzoeken we het leven, we vinden er nooit Eén die ons helder blijft – niet één. Maar helder zijn wel: het gras en het zand, Waar ver als het oog reikt, altijd nabij, Met wijd open lippen, verblind en verbrand, De zeemadeliefjes de zon weerstreven. De lage duin leunt naar zee. Het beekje, Moeder van liefdes die vlug vergaan, De liefdes en uren van een mensenleven Er is niet veel dat een mens kan redden |
Jouw vertaling? Bravo!
Anne van Buul weet alles van Swinburne-vertalingen, zie haar recente proefschrift over Pre-Raphaelieten in NL: dissertations.ub.rug.nl/FILES/faculties/arts/…buul/Proefschrift_Ebook.pdf
The Triumph.. lijkt inderdaad nooit in fatsoenlijk nederlands te zijn vertaald, als ik het goed lees.
Bedankt, ook voor de verwijzing.
Dit gedicht lijkt inderdaad niet vertaald te zijn, maar in een voetnoot lees ik dat bepaalde andere werken van Swinburne wel vertaald werden. De moeite waard om die eens op te zoeken, en sowieso om dit proefschrift eens grondiger te lezen.
Knap dat je zo’n vertaling hebt kunnen maken van dit prachtige gedicht, Kasper. Ik voeg hem toe aan mijn lijstje 🙂