‘Donkere bloedbloem
in diepnacht geween.
Zoo zijt gij Boutens
in mijn zielelijf;
nachte bloedbloem.
Ik heb uw woorden
zóó wonderteer
in machtig weedom
goud op marmer gehoord.
Ze bekoorden mij, zóó zeer,
Laat me waardeeren
uw klanken-rein,
nachtbloemen rood,
ziel, grootmachtig teer.’
Henri van Booven, Witte Nachten, 1901 p.51-52