Vier aspecten van de schrijverspersoonlijkheid van Anton Tsjechov

Van Anton Tsjechov zijn de laatste weken nieuwe bundels, in beide gevallen van nieuwe(re) vertalers in het Nederlands uitgekomen. Het gaat daarbij om een welkome aanvulling van het geheel dat ons tot dan toe ter beschikking stond. Deels betreft het niet eerder in onze taal verschenen stukken, anderzijds een paar relatief onbekende stukjes. […]

De briefschrijfkunst van Tsjechov
Iemand van de vrouwelijke kunne had een zeer vleiend-bewonderende brief geschreven aan de Russische grootmeester van de lichtvoetig lijkende, doch vol diepzinnige toestanden en gebeurtenissen blijkende, korte vorm – Anton Tsjechov (1860-1904) –, met daarin het verzoek iets van zich te laten horen in de vorm van een geschreven tekst; anders gezegd: het ging daarbij om een vrouw op jacht naar een handtekening. Dat op zich was, vanzelfsprekend, niet spectaculair, maar de dame had dan ook nog meer noten op haar zang. Zij was ervan overtuigd dat de schrijver over zoveel expressief vermogen zou beschikken, dat hij, zonder al te veel moeite, haar wens zou kunnen vervullen.
“Elk woord van uw groet, Anton Pavlovitsj, moet met een P beginnen.” Dat was een wel heel dwaze opgave, maar daardoor liet Tsjechov zich niet intimideren. Hij heeft zich er dan ook niet met een kattebelletje van drie regels afgemaakt, maar hij schreef drie bladzijden vol terloopse opmerkingen, die haar absoluut niet konden interesseren, en waarvan de sarcastische inhoud haar volkomen zal zijn ontgaan. Elk woord in die reactie begon dan ook, en geheel juist, met de letter P. Maar in de ondertekening week de auteur wel af van de opdracht: niet doordat hij de P links liet liggen, maar wel de orthografische juistheid: Panton Pavlovitsj Ptsjechov. Dat had de ontvangende partij in wezen flink aan het denken moeten zetten. Die oplossing was weliswaar humoristisch, zeker voor degenen die de context kennen, maar of die ook wel serieus bedoeld was, in de zin van degene die het verzoek aan de schrijver had gericht, valt – mede op grond van de geestesgesteldheid van Tsjechov – zeer te betwijfelen. Kortom: zijn formaat was nog aardig wat omvangrijker dan de dame in kwestie had voorzien.

Max Krell refereert
De Duitse schrijver Max Krell (1887-1962), die zo vele bijzondere incidenten, uit de aan de recente eeuwwisseling voorafgegane, voor het nageslacht heeft bewaard in een boek met min of meer alternatieve memoires, refereert daarin ook aan deze gebeurtenis, die hem persoonlijk is verteld door een Russische vriendin, en hij concludeert uit dat verstieren door Tsjechov van die eigen persoonsnaam, dat hij tegen de dame van het ietwat dwingelandse verzoek in feite wilde zeggen: “Daar heb je het dan, pomme pans.”
Deze veelzijdig intelligente Max Krell was onder meer gefascineerd door de kwaliteiten van de Russische letteren-maestro, en niet in laatste instantie vanwege zijn geheel eigen kunst van brieven schrijven. Hij bladerde dan ook meermaals, en graag, in de Duitse editie van de gebundelde brieven van Tsjechov, waarin diens reactie richting domme gans [1] niet is opgenomen. Dat zal overigens primair te maken hebben met de volstrekte onvertaalbaarheid van het origineel met al die P-woorden.
Ook Nobelprijswinnaar Letteren (1929) Thomas Mann (1875-1955) heeft zich zeer positief uitgelaten over de brieven van Tsjechov [2].

Warme pantoffels
In één van die Tsjechov-brieven heeft Max Krell overigens wel een passage gevonden die hem zeer heeft ontroerd. Vanaf de Krim heeft Tsjechov aan Olga Knipper (1868-1959) – in Moskou, waar ze als actrice meewerkte in het Moskouse Kunstenaarstheater van Stanislavski [3], en met wie de schrijver drie jaar voor zijn overlijden in het huwelijk is getreden – eens geschreven dat hij vreesde dat ze niet meer van hem hield. Als dat het geval mocht zijn, wilde hij graag dat ze hem die pantoffels zou sturen welke hij van haar had gekregen en die hij bij haar had achtergelaten. Hij zou dan in ieder geval iets verwarmends van haar bij zich hebben…

De toneelstukken
Weliswaar worden in onze dagen ook nog, verspreid over Europa, toneelstukken van Anton Tsjechov opgevoerd – zoals De Meeuw (1896), Oom Vanja (1897), De Kersentuin (1903-1904), alsmede, zij het in iets mindere mate, Drie zusters (1901-1902), en dat geldt – in een nog weer lagere frequentie – voor Ivanov (1887-1889), dat heel lang een verwaarloosde plek binnen de ‘afdeling’ drama van deze schrijver heeft ingenomen en geruime tijd met het odium van gebrek aan kwaliteit heeft moeten doorbrengen. Wat echter nadrukkelijk uit het oeuvre van Anton Tsjechov is overgebleven, zijn de korte verhalen en schetsen, door Max Krell als Novellenwerk omschreven en waaraan hij nog heeft toegevoegd dat dit – toenmaals in het Duitse taalgebied – het geval is geweest vanwege de toegankelijkheid en de directe begrijpelijkheid van de teksten, maar, helaas, veel minder doordat deze getuigen “von tiefer Menschlichkeit und einer geradezu magischen Erfassung der Charaktere und Situationen . . . ”
Gevreesd moet worden dat deze situatie, mutatis mutandis, in het Nederlandse taalgebied en, met restricties tevens in de Franse cultuur, alsmede in de Engels sprekende werelddelen, niet veel anders is geweest.
Het leven gedurende het fin de siècle vertoonde in de diverse gebieden binnen Europa soms grote verschillen, maar binnen die kaders vielen de verhalen van Tsjechov overal, buiten de Russische, politieke invloedssfeer, wel goed, vooral vanwege de humor en de voortreffelijk gepresenteerde alledaagsheid enerzijds en de erin beschreven, uitzonderlijke momenten aan de andere kant.
Pas in de tweede helft van het tweede decennium van de twintigste eeuw bleek het Duitse taalgebied rijp te zijn geworden voor de inhoud van de eerder genoemde toneelstukken, welke ondanks hun grootsheid in meerdere opzichten, door de harde Russische realiteit steeds sneller en intensiever werden ingehaald. Dat doet aan de kwaliteiten op tal van dramaturgische niveaus in het geheel niets af.

Diverse Nederlandse vertalers
De verhalen en schetsen die in het Nederlands door diverse vertalers [4] zijn voorgesteld hebben in, met name de twintigste eeuw, hun weg naar de in de specifieke sfeer voorkomend verhalen weten te vinden. Recentelijk zijn daar in ieder geval twee, zij het volstrekt uiteenlopende, vertalingen bijgekomen van delen uit het tot nu toe onnavolgbaar gebleven verhalenwerk uit de geschiedenis der Russische – en tegelijkertijd der gehele Slavische – letterkunde, waarin men overal kinderen, al dan niet in rep en roer, kan aantreffen, al zal dat niet altijd vanwege de ramp in verband met de ondergang van een acteur, respectievelijk een grap of een nachtmerrie zijn, want de redenaar heeft  nu eenmaal toekomstdromen[5]

Eerstelingen
Vertaler G.C. Zilverschoon heeft zich voor een versie in het Nederlands, van de allereerste publicaties uit de jaren 1880 en 1881, op tal van niveaus intensief beziggehouden met Tsjechov en diens pennenvruchten uit de beginperiode, thans gekwalificeerd als De eerstelingen. Niet alleen heeft Zilverschoon deze, grotendeels voorheen niet in in onze taal gepubliceerde, verhalen vertaald, maar heeft hij deze eveneens voorzien van aantekeningen met uitleg, aangevuld met een kort overzicht van de jeugd van Anton Tsjechov.
In 1899 heeft Tsjechov het auteursrecht op het geheel van zijn verhalend proza overgedaan – tegen betaling – aan uitgever Adolf Marx; daarbij heeft hij de stukken uit de beginperiode uitgesloten van opname in de Verzamelde Werken in een opnieuw geredigeerde editie.
Vanuit het besef, dat zijn productie uit de jeugd en jonge jaren nog niet in alle opzichten het niveau van zijn latere werken had bereikt, valt op dat er, tussen die schetsen en verhalen, zich diverse juweeltjes van vertelkunst bevinden en dat heeft Zilverschoon (h)erkend en dat kreeg gevolgen, met als eindresultaat een bundel waarin de kwaliteit van de latere meester reeds wordt voorgegeven. De twintig verhalen, die genoemde vertaler heeft bijeengebracht, vormen het totaal van Tsjechovs productie uit de beide jaren in kwestie.
Uitgeverij Papieren Tijger heeft de bundel Duizend-en-een-verschrikkingen in augustus 2011 gepubliceerd, en daarmee de letteren – in dit geval de Russische en de Nederlandse gelijktijdig – een groot genoegen gedaan, en meer dan dat. Al eerder heeft dezelfde uitgever een bundel met Tsjechov-verhalen – eveneens van de hand van dezelfde vertaler – wereldkundig gemaakt.
Het titelverhaal, dat vier pagina’s in deze editie beslaat, heeft als ondertitel roman in één deel met een epiloog, en is opgedragen aan de Franse auteur Victor Hugo (1802-1885), omdat deze met zijn roman – volgens de vertaler De verworpenen [6] – hem zeer had geïnspireerd, vooral op het punt van de wezenskenmerken in de stijl van de latere grootmeester der Russische letteren: korte zinnetjes en originele beeldspraak. Van dat laatste zijn er tal van prachtige voorbeelden te geven: “De hemel was donker als drukinkt”, of “Een koetsier is de broer van de wind”. Verderop in hetzelfde verhaal staat: “Een koetsier is een standbeeld gewijd aan noodlottige lompheid.”
De verhalen zijn van uiteenlopende lengte: het kortste bedraagt één pagina, het langste veertien.

Lees ook:  Verfilming uit 1982 van Der Zauberberg nog tweemaal op Arte-televisie

Korte schetsen over volkskarakter
Socioloog Bote de Jong (Zuidlaren 1934), wonend en werkend in Groningen, is enige jaren geleden Russisch gaan studeren, waarvoor hij in 2010 werd beloond met een diploma van het Centre for Extra-Curriculum Education van de Universiteit van Sint Petersburg, dat een eigen leermethode heeft ontwikkeld.
Onderdeel van zijn studie Russisch – in de periode dat hij thuis privéles kreeg van Natalja Popova uit die Russische tsarenstad – was het vertalen van een zevental “zeer korte verhaaltjes” in de vorm van karakterschetsen die Tsjechov met kritisch-afstandelijke spot, en soms enige bitterheid, over enkele volkeren heeft gegeven: van de Tsjerkessen en de Grieken, van de Spanjaarden en de Fransen, de Zweden, de Engelsen en de Perzen. Die afstandelijkheid – mogelijkerwijs om zich in te dekken – blijkt onder meer uit de mededeling die de auteur vermeldt: dat deze afkomstig zijn van een onwetende Russische burger.
“De Zweden vochten met Peter de Grote en gaven onze landgenoot Lapshin [7] het idee van Zweedse lucifers, maar leerden hem niet hoe die lucifers gemakkelijk aan te steken en gereed te maken voor gebruik. Zij rijden op Zweedse paarden, luisteren in restaurants naar gezang van Zweedse vrouwen en smeren wielen met Noorse teer in. Zij wonen op afgelegen plaatsen.”
De Jongs Nederlandse versie wordt steeds voroafgegaan door de Russische; beide in een zeer duidelijk lettertype.

Eerste druk reeds uitverkocht
Hoewel het boekje met deze vertalingen pas eind september officieel wordt gepresenteerd [8], is de eerste druk reeds uitverkocht, hetgeen voornamelijk te danken is aan de inzet die de auteur heeft gepleegd binnen de kring van, voornamelijk persoonlijke, contacten die hij – mede op grond van zijn dagelijkse aanwezigheid op het terras van een zeer drukke winkelstraat in het centrum van Groningen – onderhoudt. De tweede druk is in voorbereiding, zo niet reeds van de persen gerold. Die zou overigens blijk moeten geven van een kritische blik die Bote de Jong en zijn uitgever moeten hebben gericht op een paar kleine omissies, mede geïnstigeerd door opmerkingen van deze zijde, waardoor een nog beter product is ontstaan.
Hetgeen rechtgezet moest worden, was het foutief gebruikte begrip gollandskij jazyk. Immers, de meest conservatieve leerboeken Russisch die uit de huidige hoofdstad van het voormalige tsarenrijk, hebben dat pijnlijk achterhaalde begrip reeds vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw vervangen door niderlandskij jazyk. [9]

Transliteratie
Met de introductie van een nieuwe variant op de reeds diverse vormen van transliteratie, respectievelijk transcriptie, heeft Bote de Jong in het meest specifieke voorbeeld dat te geven valt – de uitgang van mannelijke adjectieven en eigennamen op IJ – helaas niet gezorgd  voor een verrijking door deze als IY te presenteren. Dat maakt de verwarring voor de lezers van literatuur uit die contreien er alleen maar groter op. De enige, compleet correcte, transliteratie zou inderdaad met IJ aan het eind van al die woorden moeten zijn, maar als gevolg van de foutieve informatie waarmee we op de lagere school zijn volgestopt met betrekking tot de vijfentwintigste letter van onze voorstelling van het Latijnse alfabet – en dat is de Y – als IJ, kan het gros van de Nederlandse lezers dat niet begrijpen. Daarvoor zijn diverse oplossingen bedacht, waarvan de thans meest voorkomende die lijkt te zijn – en die elke vorm van verwarring omtrent uitspraak wegneemt –, het weglaten van de J. Door daar een Y aan toe te voegen, die een andere Russische letter representeert, wordt de kwestie alleen onnodig gecompliceerd.
We zien dan ook een tweede druk, met aanpassingen op genoemde punten, belangstellend tegemoet.

Aanvullingen
Bote de Jong – die al eerder iets van Aleksandr Poesjkin (1799-1837) in vertaling had gerealiseerd, en eigen gedichten heeft gepubliceerd – heeft zijn Tsjechov-boekje aangevuld met een handgeschreven brief in fotokopie, welke hij aan uitgeverij Van Oorschot had gericht, alsmede met een Index van de aldaar verschenen Verzamelde Werken van Tsjechov. Een vijf pagina’s tellende, korte biografische schets van de arts-dichter-journalist-romancier Anton Pavlovitsj Tsjechov, en een korte Literatuurlijst completeren het geheel.
_______________
A.P. Tsjechov: Duizend-en-één-verschrikkingen – De eerstelingen uit de jaren 1880 en 1881. Uit het Russisch vertaald door G.C. Zilverschoon. 132 pag., paperback; Uitgeverij Papieren Tijger, Breda, 2011. ISBN 978-90-6728-264-2.

Anton P. Tsjechov: Naar een karakteristiek van de volken – Uit de notities van een onwetend lid van de Russische geografische werkelijkheid. Een aantal korte verhalen over de Fransen, de Zweden, de Grieken, de Spanjaarden, de Tsjerkessen, de Perzen en de Engelsen. Vertaald uit het Russisch door Bote de Jong. 24 pag., paperback; Uitgeverij Duchemin & Lejeune, Groningen 2011. (Officiële presentatie eind september in Café Groningen).
_______________
Noten:
[1] Pute staat in de tekst van Max Krell, ongetwijfeld mede vanwege de P, en dat is kalkoen, maar ons equivalent voor die uitdrukking is domme gans.
[2] Dat deed Thomas Mann in zijn laatste essay, Versuch über Tschechow (1954) – tevens uitgesproken als rede in het Schillerjaar – die Tsjechov-brieven gekwalificeerd als behoedzaam qua gevoelens en vol noodlottige ironie.
[3] Konstantin Stanislavski (1863-1938), theaterdirecteur.
[4] Het is niet doenlijk alle vertalers uit een periode van meer dan een eeuw op te sommen, en daarom houden we het bij de meest fascinerende onder hen:
— Siegfried van Praag (1899-2001), de enige vooraanstaande Nederlandse letterkundige die in drie achtereenvolgende eeuwen heeft geleefd.
— Aleida G. Schot (1900-1969)
— Marko Fondse; deze maakte eveneens een nieuwe vertaling van De Gebroeders Karamazov van Fjodor Dostojevski (1821-1881)
— M. Budimir & Theo J. van der Wal
— G.C. Zilverschoon maakte inmiddels voor uitgeverij Papieren Tijger twee bundels met verhalen van Tsjechov.
[5] Alle cursief geplaatste begrippen zijn titels van verschillende verhalen, zoals deze voorkomen in de vertaling van Charles B. Timmer (1907-1991), deel 1 (1956), verschenen in de Russische Bibliotheek van Uitgeverij G.A. van Oorschot.
[6] Met De verworpenen bedoelt de vertaler ongetwijfeld de roman Les misérables (De Ellendigen).
[7] De H in die eigenaam naam dient, in een Nederlandse transliteratie, te worden vervangen door een J. In het Engels is een H gebruikelijk, en wordt deze voorafgegaan door een S, in het Duits vinden we SCH, in het Nederlands dient daar Lapsjin te staan.
[8] Op donderdag 29 september, om 20:00 uur, in Café Pauze, Folkingestraat, Groningen.
[9] In beide gevallen in Russische orthografie in het Woord vooraf dat in zijn geheel in het Russisch is.
__________
NASCHRIFT 21 september:
Met betrekking tot de inhoud van NOOT 8. Inmiddels is bekend geworden dat de presentatie niet in dat bewuste café zal worden gerealiseerd. Op dit moment is nog geen concrete, nadere locatie bekend, maar de presentatie gaat wel door, en op genoemde dag.

NASCHRIFT 29 september:
Heden is bekend geworden dat de presentatie van het boekje van Bote de Jong zal plaatshebben op zondag 30 oktober, tussen 19:00 uur en 22:00 uur in een van de klassieke bruine horecagelegenheden van Groningen:  Huis De Beurs (1ste etage). Dat gebeurt in het kader van een presentatie van de Groninger Luister Kring met nieuwtjes en poëzie.
_______________
Afbeeldingen:
1. Anton Tsjechov.
2. Voorzijde van het stofomslag van de uitgave van ‘Briefe’ van Tsjechov, gepubliceerd in 1968 door Rutten & Loenig, Berlin. De vertaling uit het Russisch werd gerealiseerd door Ada Knipper en Gerhard Dick. Als onderdeel van de Gesammelte Werke in Einzelbänden von Anton Tschechow.
3. Voorplat van de verhalenbundel Duizend-en-één-verschrikkingen.
4. Voorplat van de bundel met Karakteristieken.
5. Tsjechov-vertaler Bote de Jong. Foto: Vaszlovszky, Groningen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *