Wanneer Florence in 1865 tot hoofdstad van Italië wordt uitgeroepen verandert haar aangezicht snel: met een toestroom van twintig- tot dertigduizend ambtenaren uit Turijn, tot dan hoofdstad van het nieuwe koninkrijk, is er grote behoefte aan herstructurering en woonruimte. De niet geringe society wordt uitgebreid met het koninklijke hof en de Senaat en het Huis van Afgevaardigden vergaderen in het Palazzo Vecchio en in het Uffizi. Schrijvers als Giosuè Carducci en verzamelaar Frederick Stibbert verblijven of wonen er, terwijl de kunstenaarsgroep Macchiaioli zich door de natuur laat inspireren, een voorbeeld nemend aan de Franse impressionisten. Instituties als de Nationale Bibliotheek worden gesticht, maar met de verovering van Rome in 1871 is de periode van bloei voorbij: de stad glijdt in een recessie door het wegtrekken van de rijke bestuurlijke bovenlaag. Het inwonertal daalt snel, vanwege de hoge sterfte door tuberculose en de cholera-epidemie van 1884, en de rampspoed eindigt in een faillissement van de gemeente Florence.
Toerisme en de internationale gemeenschap
Constante factor in de geschiedenis van de stad is de grote aanwezigheid van buitenlandse kolonies en toeristen. Aan het eind van de negentiende eeuw is Florence een stad overspoeld door Engelsen en Amerikanen:de upper class, kunstenaars en schrijvers laven zich aan het leven en de schoonheid van de stad en haar kunst. De excentrieke schrijfster Ouida, favoriet auteur van koningin Victoria, woont 23 jaar in de stad tot ze wegens geldgebrek gedwongen wordt te vertrekken. De Russische gemeenschap is goed vertegenwoordigd met de steenrijke adel, die in 1885 per oekaze wordt gesommeerd terug te keren naar Rusland, waarmee de permanente aanwezigheid eindigt. Grote Duitsers als Wagner, Liszt, Clara Schumann en Richard Strauss verblijven er ook. In 1888 brengt koningin Victoria haar eerste bezoek aan de stad. Tijdens haar uitjes laat zij zich escorteren door Indiaas hofpersoneel, die door de Florentijnen voor prinsen uit haar immense rijk worden gehouden. Haar overleden echtgenoot, prins Albert, is de inspirator van haar liefde voor Florence, en ze zal dan ook in 1893 en 1894 terugkeren – de liefde duurt voort: het schijnt dat prins Charles een villa bezit in de heuvels achter Oltrarno. Ook Oscar Wilde en Alfred Douglas, dan al roemrucht vanwege hun verhouding, verblijven er in 1897, evenals hun vriend André Gide, die de ontmoetingen met de twee verzwijgt in zijn verslagen.
Florentijnse mores en ander ongemak
Baedeker adviseert toeristen niet publiekelijk hun herkomst te openbaren, om te voorkomen dat de horeca hen prijzen all’inglese, die uiteraard beduidend hoger zijn, presenteert. De Florentijnen staan dan bekend om het gemak waarmee ze niet welgevallige gerechten onmiddellijk retourneren en om de gewoonte het vlees nog voor de bereiding te inspecteren. Om aandacht van het bedienend personeel te krijgen klopt men op de tafel. Florence is in die dagen een smerige stad met veel criminaliteit. De befaamde Loggia dei Lanzi dient als werkplek voor prostituees en de decadente clerus wordt door een Amerikaanse omschreven als ‘dikke zwijnen’ die hun missen afraffelen om snel verder te gaan met eten en drinken. Bijna elke toerist lijdt aan diarree: vanwege de hitte, onzorgvuldige consumptie van fruit en gekoelde dranken en door drinkwater. Ook het grote aantal insecten en de zeer abrupte schommelingen in temperatuur dragen niet bij aan een comfortabel verblijf.
(Bron: Christopher Hibbert, Florence. The Biography of a City. Penguin Books, London, 2004)