Muziekgedicht

Maar hoor! ? Wat klagend, wat zacht geluid / golft opeens door ’t venster naar binnen, / Streelt de zinnen! […]

FLUIT

Maar hoor! ? Wat klagend, wat zacht geluid
golft opeens door ’t venster naar binnen,
Streelt de zinnen!
Strookt langs ’t matte hoofd mij heen,
Als een klank uit ’t lief verle?n! ?
’t Is een fluit ?

Zie,? als een wolk van stuivend goud,
Warlen de klanken om mij henen! ?
’t Is verdwenen,
’t Leed, dat me in zijn boeien houdt:
’t Vlucht opeens mij ’t hart weer uit!
Wondre fluit!

Zie, ? alsof het een regen waar,
Een bont voorjaars-bloesemregen,
Afgezegen
Op een water stil en klaar,
Treft mij ’t wonderzoet geluid
Van de fluit.

’t Is of plots de gaarde in ’t rond,
Nu de wind komt aangevaren,
Dorre blaren
Warlen op den vochten grond;
Zoo zwelt nog ten donker uit
’t Zoet gefluit!

O welluidend en vol, week geschal
Gij doet ’s harten bron weer springen,
Voorwaats dringen
Als voorheen in tuimelval,
Tot uw galm op de echo stuit,
Wondre fluit!

Lees ook:  Twee gedichten

Week en welluidend vooral is de klank,
Eindloos droef de reeks der tonen!
Hoe te loonen,
Hoe te toonen u den dank
Voor ’t verkwikkend en sterkend geluid,
Wondre fluit!

Golf nog lang me in ’t harte na,
Drijf nog lang als gouden wolken
In de kolken
Van mijn borst als ‘k raadloos sta,
als de wanhoop loert naar buit’
Droeve fluit!

JACOB WINKLER PRINS (1849-1907)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *