Decadentie in februari
Hoewel deze webkrant een specialist-van-dienst heeft als het gaat om decadentie, wil ik u, hier en nu, enkele oneindige meesterwerken uit die stroming binnen het fin de siècle niet onthouden. En al zullen we er wel van mogen uitgaan dat de oneindigheid van anno ooit inmiddels zal zijn vervluchtigd in de eindigheid van het voortdurend uitdijende heelal, toch heb ik — als gevolg van het feit dat ik 44 jaar geleden een aardig, in zijde gebonden, boekje voor de grijpgrage handen van de begerige oud papier-man heb weten te redden — thans gelukkig de mogelijkheid, u gaandeweegs vertrouwd te maken met een dialectisch rekenwonder, het behoorlijk ontgoochelende fenomeen ‘electrisch licht’, en met een ontbrekend kropgezwel.
De in de loop van deze louterende bijdrage geciteerde teksten worden u juist nu aangeboden omdat deze alle (en meer nog) zijn opgenomen in het hoofdstuk Februari van het boekje dat mag gelden als inimitabele poëzie, al zouden de gedichten in casu wel eens geheel anders bij u kunnen ‘binnenkomen’ dan de Februari-tekst in dichtvorm van François Coppée. (1) Maar die was dan ook in het Frans.
EEN WONDER
Men heeft mij in mijn kinsdheid
Zoo velerlei geleerd,
Dat mij in later jaren
Onjuist dunkt en verkeerd.
Zo moest ik altoos hooren
Dat één plus één was twee,
Ik had niet veel er tegen
En ‘k leerde het gedwee.
Toch heb ik moeten inzien,
Dat deze regel zelf
Nog lang niet altoos opgaat,
‘k Vond één plus één vaak elf.
Men mag vooral niet vergeten dat deze dialectiek reeds ten beste werd gegeven in een tijd verre voordat er sprake kon wezen, in Rusland en de latere Sovjetunie, van ene Iosif Vissarionovitsj Dzjoegasjwili — een geïncarneerd geestelijk defect, dat druk was gefixeerd op niet-seksueel sadisme, en dat zichzelf Stalin noemde — of diens opvolger, en enigermate de politieke en ook maatschappeijke ontspanning bevorderende, Nikita Chroesjtsjov. Laatstgenoemde vormt het middelpunt in een reken-anekdote, die eveneens verwijst naar goochelen met getallen, bijna zoals onze dichteres: 2+2 was toen aldaar 6, doch werd — als experiment en ook in een poging tot Glasnost avant-la-lettre — voorzichtig ook als uitkomst 5 toegestaan. Grote geleerden die als geen anderen met getallen konden omgaan, meenden de tijd rijp voor een nederig doch dringend verzoek aan de grote man om eens te overwegen of het niet eigenlijk soms, en misschien zelfs wel vaker, 4 zou kunnen zijn. Deze al te voortuitstrevende poging werd echter in het geheel niet gewaardeerd, en derhalve à bout portant in de kiem gesmoord. “Moet het weer 6 worden?” luidde de reactie.
De dichteres van Een Wonder stond dus in de loop van de eeuw, die nog zou volgen op haar literaire prachtproduct, niet alleen in haar poging de lezers voor een lapje van haar weelderige japon te houden. En wat kunnen wij nog beters doen dan u hier deelgenoot te maken van haar ervaringen met een nieuwigheid als elektra ter illuminatie? Doch weest u gewaarschuwd: die Carmen — want zo luidt de voornaam van de uiterst voorname dame in kwestie — valt nu onverbiddelijk met de deur in huis:
ELECTRISCH LICHT
Ontgoocheling is het electrisch licht:
Wie daarin d’illusiën van ’t leven
Voorbij laat trekken voor zijn gezicht,
Heeft spoedig d’illusien verdreven.
Hoe spookachtig zijn zij dan allen, bleek,
Ongezond en grof geblanket,
Men schaamt zich voor het gezelschap dra
En vindt het noch vrolijk, noch net.
Bij zulk een licht gaat de lust voorbij
Tot omgang en lange gesprekken,
Men maakt hun beleefd zijn compliment
En laat ze maar vlug vertrekken.
Praktijkgerichte literatuur
Nou, dat was me dus wel een hevige tegenvaller — die al te nieuwerwetse, stadse fratsen. Het straalde door de lagen van talk en ander poeder heen en toonde het ware gezicht van een iegelijk. Toen was het nieuw, maar ook in onze tijd gaat nog steeds de lust snel voorbij als je het ware gezicht ziet van somtijds zeer liederlijke, en geen fraaie liederen, zoals die van Prinses Carmen, hebbende, lieden. Die woord- èn letterenkunstenares trakteert ons, nog steeds in deze zelfde maand februari, op ontboezemingen rond Chemie, De phonograaf, Een Noodlot — misschien kende ze Louis Couperus —, Oude liefde, Het kind der eeuw, en Platonisch. Maar dat laatste komt ervan als de lust het kunstlicht niet verdraagt! Nog een geluk dat zij, die onbedaarlijk, en eveneens zonder aanzien des persoons, schrijvende poëtes-prinses — en ik zal het maar dadelijk verklappen, want dan schrikt u later niet nog weer eens of minder hevig —, zich tevens heeft bekwaamd in overrompelend proza. Maar daarover wellicht later nog eens, anders raakt u te opgetogen, en ook een webscribent moet zijne (ja, soms hare!) grenzen kennen.
Slotakkoord
Deze prachtpoëzie producerende Mevrouw-van-zeer-goeden-huize zou in onze taal eenvoudig Lied Bos als naam moeten dragen. Begint er u nu een (eventueel kaars)lichtje te dagen? (Dat rijmt!) En dus is er waarlijk geen toepasselijker dag te verzinnen dan heden, vrijdag 23 februari 2007, om zulke poëzie den volke der Nederlanden kond te doen als daarnet een gloednieuwe Plaatsbekleder van de enige en echte MP ook diezelfde naam — Bos — draagt, al mogen we niet nalaten te relativeren: een mannelijke vriend van onze teef hier ten huize, genaamd Amber, heet eveneens zoals die prinses: Silva, en toch zijn zij — die aloude dichteres en die jonge afstammeling van de nog oudere wolf — op geen enkele wijze verwant of zelfs maar bevriend: ze kènnen elkaar niet eens en hebben zelfs nimmer van elkander gehoord! Die reu moest wel zo heten; dit vanwege de stambomen, waardoor je soms het, literaire en dagelijks praktische, bos niet meer ziet.
En zoals dat betaamt aan het einde van een somstijds langdurig proces, dient er te worden gerept van
DE ERFENIS
Dat ik wat scheel zie, heb ik steeds
Mijn oudsten oom verweten;
Mijn snoeplust gaf een tante mij,
Die kon verschrikk’lijk eten.
Ben ik wat doof, dat is sinds lang
In mijn mama’s familie,
Van haar ook loop ‘k mijn schoenen scheef,
En houd veel van vanille.
Vreemd dat mij ’t kropgezwel ontbreekt,
Dat was mij toch nog nader;
Mijn spits langwerpig achterhoofd,
Heb ik van vaders vader.
Grootmoeders jongste broer was gek,
Vandaar ben ‘k overdreven;
Ook ongeluk in liefde en spel
Is mij van hem gebleven.
Mijn moeders vader mag ik wel
Om de erfenis waarderen:
Hij liet een goeden toon mij na
En tact in ’t converseeren.
En wat mij bovenal behaagt,
Het jagen en het rijden,
Heb van weerskanten ik geërfd,
’t Bestond aan beide zijden.
Slechts een Adonis misten wij
En niemand hield van lezen,
‘k Zou anders licht wat mooier zijn
En ‘k wou wel geestig wezen!
Hulp in nood
Nu die adellijke en veelvuldig de pen ter hand genomen hebbende dame, welke ruim een eeuw geleden de nodige lezers — en vast en zeker vooral lezeressen — heeft gevonden, reeds lang van ons is heengegaan, komt in wezen elke hulp te laat. Verwijzen naar dit weblog zou eventueel hebben kunnen bijdragen de leeslust op te wekken, respectievelijk die aardig te bevorderen en daar waar nodig te onderhouden, in de hoop dat we hier en daar, af en toe, nog enige troost zouden kunnen bieden en ook pogingen ondernemen om geestrijk (zonder het bijbehorende vocht) te zijn en (op) de open deuren in te gaan, die wijlen de prinses ons biedt: wij hebben wel, zij het slechts in photographie, een, zij het hedendaagse, Adonis in de aanbieding, maar zou er één redacteur bestaan, welke zo’n plaatje van die Adonis—Narziss zou (willen) opnemen binnen het kader (lees: als uitsmijter) van deze tekst?
Tot slot nog dit: Verheugt u haastiglijk, want maart is nabij!
*****
(1) Zie daartoe, vooral ter vergelijking, onze bijdrage op donderdag 8 februari.
(2) Carmen (Latijn voor lied) Silva (Latijn voor bos). In een volgende aflevering meer over dit fenomeen.
*****
Mijne rust naar Carmen Sylva (2) door Fiore della Neve. H. Pijttersen Tz., Sneek, 1886.
*****
Afbeeldingen
1. De auteur-en-prinses Carmen Sylva.
2. Titelpagina van Mijne rust, Nederlandse editie uit 1886.
3. Carmen Sylva’s gemis: Adonis — hier in geïncarneerde combinatie met Narcissus.
Eén gedachte over “Een rekenwonder, ontgoocheling en een ontbrekend kropgezwel”