AVENIR
Quand trembleront d’effroi les puissants les ricombes
Quand en signe de peur ils dresseront leurs mains
Calmes devant le feu les maisons qui s’effondrent
Les cadavres tout nus couchés sur les chemins
Nous irons contempler le sourire des morts
Nous marcherons très lentement les yeux ravis
Foulant aux pieds sous les gibets les mandragores
Sans songer aux blessés sans regretter les vies
Il y aura du sang et sous les rouges mares
Penchés nous mirerons nos faces calmement
Et nous regardons aux tragiques miroirs
La chute des maisons et la mort des amants
Or nous aurons bien soin de garder nos mains pures
Et nous admirerons la nuit comme Néron
L’incendie des cités l’ecroulement des murs
Et comme lui indolemment nous chanterons
Nous chanterons le feu la noblesse des forges
La force des grands gars les gestes des larrons
Et la mort des hérons et la gloire des torches
Qui font une auréole autour du chaque front
La beauté des printemps et les amours fécondes
La douleur des yeux bleus que le sang assouvit
Et l’aube qui va poindre et la fraicheur des ondes
Le bonheur des enfants et l’éternelle vie
Mais nous ne dirons plus ni le mythe des veuves
Ni l’honneur d’obéir ni le son du canon
Ni le passé car les cartés de l’aube neuve
Ne feront plus vibrer la statue de Memnon
Après sous le soleil pourriront les cadavres
Et les hommes mourront nombreux en liberté
Le soleil et es morts aux terrs qu’on emblave
Donnent la beauté blonde et la fécondité
Puis quand la peste aura purifié la terre
Vivront en doux amour les bienheureux humains
Paisibles et très purs car les lacs et les mers
Suffiront bien à effacer le sang des mains
[1903]
Guillaume Apollinaire (1880-1918), pseudoniem
van Wilhelm Albert Vladimir Popowski de
La Selvade Apollinaris de Wąż-Kostrowitcky
Uit: Poèmes divers (1900-1917), opgenomen
in Le Guetteur mélancolique — poèmes inédits
Gallimard, Paris, 1952 (2 édition)
*****
Afbeelding
Portrait charge d’Apollinaire — Aquarelle inédite de Picasso.
Frontispice in de bundel Le Guetteur mélancolique
Apollinaire mag het gedicht dan begin 20ste eeuw geschreven hebben, met het historische fin-de-siecle lijkt me deze figuur absoluut niets te maken te hebben. Vriendelijke groet, H. Schotel
Misschien heeft Apollinaire het gedicht daarom wel AVENIR genoemd, hetgeen TOEKOMST betekent, en heeft hij eveneens direct bedacht dat al zijn kunst nutteloos was, evenals mijn bijdragen in deze, uw eigen, elektronische krant, en de door de bureauredacteur —al dan niet — toegevoegde illustraties. Eigenlijk hadden wij allen, scribenten, illustratoren en aanverwante kunstenmakers, onszelf moeten opheffen voordat we eraan waren begonnen. Misschien had ik toch heel direct die neef — onlangs beschreven in het artikel Een stoeterij van wilde veulens uit Carmen Sylva’s Enge Bos, geplaatst op maandag 2 maart — moeten volgen, en ook “Hoezee, weg met mij” moeten roepen. Maar dan had ik al die nutteloze aspecten van mijn bestaan geen eer meer kunnen bewijzen en daarom ga ik toch nog heel even en een klein beetje — zwierend en zwaaiend in woeste cadans — tegen de stroom in, verder, ook met werken uit het historische tijdperk ROND1900, het sociale, het culturele, het cabareteske, het dramatische en tragische, het wanstaltige en het humoristische, steeds in de hoop dat er iemand is die het kan waarderen. En anders stel ik me zo voor dat ik het zelf over enige tijd nog eens weer ga lezen, omdat het dan inmiddels alweer historie is. Ach, zodra dit geschreven is, is er immers alweer sprake van een onherroepelijke vergankelijkheid. ‘Vanitas vanitatum’, meende Ecclesiasticus, en die kon het weten. Wij, op onze beurt, bezien deze historische figuur, en de latere dichter Guillaume Apollinaire, evenals zovele anderen, dan weer zodanig dat
in ’t Spiegelglas van deesen tijd,
Vertoond sich ’t Beeld der Ewigheid;
Dit is een Schaduw van het Weesen:
Dat Elck dan uit syn Oogen siet,
Want aan een Schaduw heeft men niet,
Die d’oorsaak soekt, sal vruchten leesen.