Rechtenstudie
Toen Alfred Garneau vijftien jaar was, publiceerde hij zijn eerste gedicht, Mon songe, in het nummer van 14 juli 1852 van het studententijdschrift L’Abeille van het Séminaire de Quebec, waar hij van 1847 tot 1853 zijn opleiding heeft gevolgd. In 1856 ging hij aan de Université Laval rechten studeren en vier jaar later, op 5 december 1860, werd hij als lid van de balie ingeschreven. In 1861 werd hij assistent-vertaler voor het Canadese Parlement, een jaar later adjunct-, en vanaf 1866 was hij chef van de vertalers van de Senaat. Vervolgens assisteerde Alfred Garneau zijn vader François-Xavier bij de voorbereidingen van de derde en de vierde editie van de Histoire du Canada, welke respectievelijk zijn verschenen in 1859 en 1882.
Jean-François-Alfred Garneau was op 20 december 1836 geboren te La Carnadière in de omgeving van Quebec. Hij was de oudste van vier kinderen in dat gezin. Op 6 augustus 1862 trad hij in het huwelijk met Elodie Globensky (1837-1927), en uit die verbintenis werden tien kinderen geboren, waarvan de zoon Hector (1871-1954), na het overlijden van zijn vader in 1904, diens Poésies in 1906 heeft laten verschijnen.
In tegenstelling tot de collega jurist-regeringsambtenaar en poëet Pamphile Le May — die we dezer dagen al in de eerste bijdrage van deze reeks gedeeltelijk aan u hebben voorgesteld, en die een intense relatie had met wat er in de natuur gebeurde — liet Alfred Garneau zich veel meer inspireren door zijn eigen leven en wat hem daarin overkwam. Hij is een belangrijke vertegenwoordiger van een tussenperiode in de Franstalige, Canadese poëzie, waarin veel minder aandacht was voor een eloquente versvorm, maar de strenge soberheid van het einde der negentiende eeuw was ook nog niet bereikt.
Alfred Garneau is op 3 maart 1904 te Montréal overleden.
Twee goede voorbeelden uit zijn poëtische werk hebben we voor u geselecteerd:
GLAS MATINAL [*]
Mon insomnie a vu naître les clartés grises.
Le vent contre ma vitre, où cette aurore luit,
Souffle les flèches d’eau d’un orage qui fuit.
Un glas encore sanglote aux lointaines églises . . .
La nue est envolée, et le vent et le bruit.
L’astre commence à poindre, et ce sont des surprises
De rayons; les moineaux alignés sur les frises
Descendent dans la rue où flotte un peu de nuit . . .
Ils se sont tus, es glas qui jetaient tout à l’heure
Le grand pleur de l’airain jusque sur ma demeure.
O soleil, maintenant tu rais au trépasse!
Soudain, ma pensée entre aux dormants cimétières,
Et j’ai la vision, douce à mon coeur lassé,
De leurs gîtes fleuris aux croix hospitalières . .
*****
LE POÈTE FOL [**]
C’est, par les airs, un entassement sombre
De nuages. Horrible mont!
L’étang joncheux, miroir d’un val profond,
Sést éteint dans un reflet d’ombre.
Comme vite, au jour pâle vont,
Là-haut, ces vols d’ailes noires sans nombre!
Un éclair heurte une nuée, et sombre!
Et tout le ciel en eau se fond . . .
Mais le poète a doux martel en tête.
Ses yeux rêveurs ne voient pas la tempête
Ruisseler aux sentiers couverts,
Ni les vents tordre en un chaos les branches.
Enveloppé de foudre aux flammes blanches,
Il cisèe, impassible, un vers.
Uit: Poésies (posthuum verschenen in 1906)
*****
[*] Glas heeft hier dezelfde betekenis als het Nederlandse, gelijk gespelde woord, in de 7de betekenis, die Van Dale eraan geeft: tijdruimte van een half uur — met als oorsprong de zandloper, die in een half uur leegliep — en tevens het daaraan verbonden slaan van een klok. De dichter wijst daarop in de laatste regel van het eerste couplet met een verwijzing naar ‘lointaines églises’, waarvan de klokslag doorgaans een behoorlijke reikwijdte heeft.
[**] Fol heeft hier dezelfde betekenis als fou: dwaas, zot, gek.