Giuseppe Verdi’s opera buffa Falstaff, oftewel De Kunst der Fuga

Dat een fin de siècle opera in een aankleding van de jaren vijftig van de vorige eeuw evenveel effect kan sorteren als met een uiterlijk van de dagen van weleer, bewijst de voorstelling van Verdi’s ‘Falstaff’ waarmee Opera Zuid thans op tournee is, en die na vandaag nog negen keer in evenzoveel theaters van ons land te horen en te zien zal zijn. […]

In de geest van William Shakespeare
Een klucht der vergissingen, die zijn hoogtepunt vindt tijdens een Midzomernachtsdroom, waarin menigeen graag partner zou willen zijn in een startend Romeo en Julia-verhaal. Vergissingen die deels uit onwetendheid, voor een ander gedeelte welbewust, worden geënsceneerd. En dat alles in het tempo van een fuga, die het geheel — op enkele zijpaden na — tot één Grote Fuga maakt, welke zijn bekroning krijgt in de geniale muziek van Giuseppe Verdi die alle genoemde elementen heel direct heeft geëxtraheerd uit twee stukken van William Shakespeare — nadat deze waren bewerkt tot een libretto door Verdi’s collega Arrigo Boito —, maar indirect uit veel meer drama’s die de aloude bard van Stratford-upon-Avon voor het theater uit zijn kraag en pofbroek heeft getoverd. Meer daarover is te vinden in onze bijdrage van 14 mei.
Zoals gezegd: één grote fuga, waarbij we de niet-latinisten en niet al te doorgewinterde muziekliefhebbers erop willen wijzen dat fuga heel letterlijk vlucht betekent. In de muziek is dat gejaagde heel direct hoorbaar, in het vluchtgedrag van de protagonisten op de planken die de wereld verbeelden, — dan wel op de, eventueel geel en glibberige, stenen van trottoirs dan wel de rijweg van het dagelijks bestaan — verbergen dergelijke symptomen doorgaans een conglomeraat aan dieper gesitueerde conflictstof in de persoonlijkheidsstructuur van degenen in het middelpunt, die dan ook doorgaans niets liever willen dan centraal staan in het gebeuren op aarde, waar alles een klucht is. [1]

Wervelende voorstelling
Verleden zondag is de laatste productie van dit seizoen van Opera Zuid — Verdi’s Falstaff onder aansturing van de Duitse regisseuse Nicola Glück — in première gegaan, en zaterdag 23 mei was het mooiste klassieke theater van Nederland — de fin de siècle Stadsschouwburg  van Groningen — aan de beurt, waar goed gevulde rangen — alleen de engelenbak [2] bleef leeg — de in alle opzichten wervelende voorstelling met een ovationeel applaus hebben beloond. Dat enthousiasme gold overduidelijk niet alleen de acterende vocalisten op het toneel, maar eveneens de ontwerpers van de decors, het licht en de kostuums, de weloverwogen regie en de voortreffelijke musici van het Brabants Orkest onder leiding van een zeer punctueel maatstaf bepalende alsmede toon aangevende Ivan Anguélov.
Er volgen in het kader van deze tournee van Opera Zuid, tussen 26 mei en 13 juni, nog acht voorstellingen in theaters in de zuidelijke helft van ons land, en op 6 juli sluit men het seizoen af met een semi-scenische uitvoering in het Concertgebouw te Amsterdam.

Internationaal niveau
De tijd dat de niet randstedelijke operagezelschappen van ons land af en toe — en soms, helaas, niet onterecht — ietwat meewarig als provinciaal werden betiteld, is definitief voorbij. Dat de meeste voorstellingen naar een hoger plan zijn getild dan enkele decennia geleden mogelijk bleek, was een in alle opzichten vereiste verbetering, die vaste planken onder de voeten heeft gekregen en onder meer het overleven van het toenmalige ensemble Opera Forum — thans De Nationale Reisopera — alsmede het onderhavige, inmiddels naar het twintigste seizoen toewerkende gezelschap in Maastricht, heeft bewerkstelligd; dat alles ten faveure van de operaliefhebbers vooral buiten de Randstad Holland, waar de inwoners — onder meer op basis van de tevens voor hen geledende, aan de Randstad gelijke, belastingtarieven — evenveel recht hebben op kwaliteit en, waar nodig of gewenst, kwantiteit als in de dichter bevolkte gebieden van het vlakke land.
Dat er de laatste jaren door bovengemelde gezelschappen zo nu en dan zelfs uitschieters van uitzonderlijk niveau worden gerealiseerd, welke zich kunnen meten met de presentaties in interationaal vermaarde operahuizen, heeft ervoor gezorgd dat ‘de provincie’ zich in dat opzicht niet meer achtergesteld hoeft te voelen. Deze Falstaff van Opera Zuid is zo’n productie. In de onderhavige context doet de aloude uitdrukking nomen est omen opgeld: in eerste instantie met betrekking tot regisseuse Nicola Glück, die met haar concept en de realisatie daarvan een zeer gelukkige hand bleek te hebben. Internationaal niveau, kortom. En één van de conclusies die de leiding van het gezelschap daaruit zou moeten trekken, is het aanhalen van de hopelijk geknoopte banden met deze Frau Glück.
Dat de zangpartijen eveneens zeer adequaat worden ingevuld, is dan vanzelfsprekend niet alleen mooi meegenomen, maar tevens een welkome versteviging van de geloofwaardigheid van de nagestreefde doelen van zo’n gezelschap. De Mexicaan Noé Colin — als vervanger voor een ziek geworden collega — heeft een sublieme Falstaff neergezet, zowel vocaal alsook in zijn mimiek en qua bewegingsapparaat: wat moet die man over een geweldige fysieke conditie beschikken. Minutenlang lag hij, in het laatste bedrijf, voorovergebogen, daarbij bedekt met de zwarte mantel der dreigende wraak, en daarna bleek dat zijn zangstem geen greintje aan kwaliteit had ingeboet. Hopelijk horen en zien we hem in een passende rol nog gauw weer eens in onze contreien.

Tijdverschuiving
Toen experimentele theatermakers vijf à zes decennia geleden voorzichtige, of juist uitermate confronterende, pogingen tot vernieuwing ondernamen en het waagden om onder meer Shakespeare’s Hamlet in een eigentijdse enscenering te presenteren, leidde dat bij een niet gering aantal theaterbezoekers en, niet te vergeten bij flink wat vertegenwoordigers uit het gilde der kritiek, tot grote verontwaardiging. Hamlet was een historisch stuk en kon dus niet in een entourage van het midden der twintigste eeuw voor het voetlicht worden gebracht: met sportwagen, tennisschoenen en al zulks meer. Schandalen waren op die manier voorgeprogrammeerd.
Of in het geval Tristan und Isolde met een enscenering te Bayreuth, waar dat machtige gebeuren door één van de Wagner-kleinzonen werd gereduceerd tot een kleinschalig incident — met een soort van chaise longue midden op de bühne en verder niets —, leidde dat tot afkeuring van onder meer dirigent Herbert von Karajan, die weigerde om in een dergelijke context een opera te dirigeren. Dat juist die weigering niet bepaald een verlies was voor de kwaliteit van zo’n voorstelling en men daarom Wolfgang en Wieland Wagner in dat opzicht dankbaar zou kunnen, ja zou moeten, zijn, drong niet bepaald door tot de vooral dove en blinde Karajan-adepten.

Jaren vijftig van de twintigste eeuw
Dat Opera Zuid de handeling van deze Falstaff heeft verplaatst naar de jaren vijftig van de vorige eeuw, doet niets af aan de kwaliteit van de stukken van William Shakespeare of aan die van de vocalisten welke in andere kledij, en omgeven door ander meubilair, min of meer exact hetzelfde moeten doen als in decors en kostuums die bij de tijd van ontstaan horen. Dat de decors — steeds naar en van hun plek verschoven door de zangers — strak gehouden waren en alleen de oevers van de Thames met een promenade op de achtergrond voorzichtig waren geornamenteerd, paste uitstekend in het geheel dat erop was gericht de menselijke zwakheden enerzijds en de dito vindingrijkheid te benadrukken; de rest was, hoe belangrijk ook, decorum. Ergo: deze versie van Falstaff bleek in dezelfde mate een leerstuk als het oorspronkelijke drama van Shakespeare, dat als comedy vanzelfsprekend toch ook al een moraal had.

Lees ook:  Prokofjevs opera De speler naar Dostojevski op Mezzo-tv

Nostalgie is troef
De entourage was echter zodanig dat men, ondanks de kleding uit de jaren vijftig — die we in de jaren zeventig van de vorige eeuw zo vreselijk ouderwets vonden, maar die nu eigenlijk wel een revival verdient: met gerende en klokkende rokken, dan wel heel strak om het lijf  zittende japonnen, maar wel alles met een, zij het variërende, lengte beneden de knie, en die pas in de tweede helft van de jaren zestig de betiteling midi, respectievelijk knie fini, kreeg — leidde, in ieder geval bij deze toeschouwer, tot nostalgische gevoelens. En hoewel dat laatste niet in alle opzichten geldt, is een confrontatie met de parafernalia van het eigen verleden toch bepaald verhelderend. Het optreden van de jonge verliefde Fenton, die heel bravoureus het toneel kwam opgereden op een elektrische scooter — een verwijzing naar de jaren twintig van de pas begonnen eeuw, wellicht? — in kleren die hem in de ware jaren vijftig uit veler mond de onterechte benaming bromnozem zou hebben opgeleverd, waar echter — vanwege de bontkraag op zijn leren jasje en de omgeslagen pijpen van zijn blue jeans — teddyboy de enige gepaste kwalificatie is. En dat de King of Rock and Roll, vetkuif Elvis Presley, ook nog even om de hoek kwam kijken met Love me tender, uit een echte kofferradio in gebroken wit, was één van de vele details die het geheel opstuwden in de richting van een ware commedia dell’arte. Reminiscenties aan Carlo Goldoni en Jean-Baptiste Poquelin — de laatste beter bekend als Molière — die met hun stukken veelvuldig in diezelfde stadsschouwburg werden geëerd, mogen in mijn geval sterk persoonlijk getint zijn — want een kleine zes decennia aan bezochte voorstellingen in dat theater laten nu eenmaal hun sporen na —, onlogisch zijn ze niet als men bedenkt dat diverse van de soms uitvergrote elementen qua inhoud niet alleen van alle tijden zijn — zoals deze Falstaff weer eens bewees —, maar eveneens in allerlei gedaanteverwisselingen opnieuw opdoemen, bij onder anderen diverse tonelisten en operacomponisten verspreid over onze globe, en ook dat toont maar weer eens aan hoe wezenlijk het is om al datgene wat de mens bezighoudt, uit te beelden op de planken van een gecomprimeerde kosmos die zo’n theater voor die éne avond is en die zich, ad libitum, steeds maar weer kan herhalen, mede doordat de geschiedenis zich ‘steeds herhaalt’.

Wezenlijke marginalia
Tussen het publiek gisteravond in Groningen bevond zich één jongeman die zich had gehuld in een smoking — kleding die ik in tal van theaters elders in Europa steeds opnieuw als normaal heb kunnen signaleren, en die in Nederland, in mijn tijd als dagbladcriticus in de jaren zeventig, nog wel eens in de Amsterdamse schouwburg, althans tijdens een première, in wat groteren getale werd gedragen. Zelf heb ik, gedurende de jaren zestig, ook getracht dat in de eigen contreien met enige consequentie door te voeren, doch ik werd toen voornamelijk bekeken of ik een voorwereldlijk monster was. Nu hecht ik eraan om niet als Doorsnee-Familielid te worden ervaren, en derhalve zou ik het, in navolging van het goede voorbeeld van die jongeman, best nog weer eens kunnen proberen: als uiting van een zeer waardevol, progressief conservatisme. Het is me niet opgevallen dat er nu ook maar iemand was die de jongeman — met een bij die smoking passend plissé overhemd met echte manchetknopen en degelijk gepoetste, zwarte schoenen — met argusogen of meewarige blikken heeft bekeken.
Het omgekeerde heb ik, in april 1977, toen ik weer eens een reeks voorstellingen van de 350 jaar oude Hamburgische Staatsoper bezocht, vooraf, in de pauze en na afloop van Wagners Parsifal kunnen constateren dat het in avondkleding gehulde publiek vol verbijstering keek naar twee jongelui in trui en spijkerbroek — conservatoriumstudenten schat ik, want vergezeld van grote strijkinstrumenten in foedraal — alsof dezen het plan koesterden om Amfortas nogmaals te castreren.
Zou één en ander niet een prachtige aanleiding vormen om eens wat meer — stapje voor stapje, stukje bij beetje — die richting op te gaan, opdat we na een decennium, met nog een reden extra, dankbaar op de avond van zaterdag 23 mei 2009 kunnen terugkijken, en niet alleen omdat Noé Colin als Falstaff een modieus-rode smoking droeg.
En nu ik het toch even over uiterlijkheden heb: zijn er eigenlijk nog mensen die weten hoe je in een theaterrij dient te passeren als je naar je plaats wilt en daarbij anderen “even plaagt”? Met de rug naar het toneel alstublieft!
__________

[1] De vertaling die bij deze versie van Falstaff aan de orde is en die via gesponsorde boventiteling kan worden gevolgd,  was eveneens op tal van fronten aangepast aan de jaren vijftig van de vorige eeuw — met onder meer een Bij nader inzien-uitdrukking als mieters etc.—,  heet dat  “Alles op de wereld is een grap.”

[2] De uitdrukking, die in mijn jeugd vaker werd gebruikt voor de engelenbak — ook wel schellinkje geheten —, maar die ik al decennia niet meer hoor, luidde kippenhemel.
____________
Afbeeldingen
1. Giuseppe Verdi.
2. Regisseuse Nicola Glück.
3. Logo van de voorstelling door Opera Zuid van Falstaff.
4. Scène tijdens de laatste repetitie van Falstaff door Opera Zuid op woensdag 13 mei. (Foto: Deen van Meer.)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *