In een doos met oud papier lag bovenop een stapel — niet bepaald lelijke dan wel zeer ernstig beschadigde — boeken, waaronder enkele van relatief recente datum, welke waren voorzien van een bibliotheekcode en op het schutblad, of op de bladzijde voor de Franse titel, een stempel van de betreffende bibliotheek dat het boek in kwestie reeds was afgeschreven. Dergelijke, als paperback verschenen, doch in opdracht van de bibliotheek buitenshuis, of door een interne medewerker, van een band voorziene boeken kom je toch ook niet zelden op rommelmarkten, dan wel in de kisten, kratten of de dozen met tot afval gedegradeerde handel van antiquariaten, tegen.
Naast boeken van dat kaliber waren er verder nog drie banden, die tesamen de Kompleete Dichtwerken van Isaac da Costa (1798-1860) inhouden. Het betreft hier de achtste druk van een voor het eerst in 1861 verschenen editie, “uitgegeven door J.P. Hasebroek” ten huize van A.W. Sijthoff te Leiden.
Da Costa is dan niet wat je noemt een fin de siècle-dichter, en derhalve inhoudelijk op zich niet direct een man op wie de focus van dit cultuurtijdschrift zich zou richten, ware het niet dat het blikveld van dit weblog niet wordt beperkt door alleen datgene wat is geschreven. En omdat het bandontwerp wel degelijk een product van rond 1900 is, geven we u hier de gelegenheid daarvan toch kennis te nemen.
Een naam van degene die verantwoordelijk is voor het bandontwerp staat ook niet in de, voor de rest eveneens schaarse, gegevens vermeld. Zelfs een jaartal ontbreekt, en dat was bij veel uitgaven de gewoonste zaak van de wereld. In de Voorrede bij den tweeden druk, welke een volks-uitgave was en in 1870 is verschenen, vermeldt Hasebroek dat hierdoor zou mogen blijken dat Nederland “niet onwaardig was eenen DA COSTA te bezitten, in wiens blijvende vereering het zich zelve een eerzuil sticht”.
Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse letterkunde meldt dat na de eerste uitgave van 1861-62 er nog diverse zijn gevolgd met enige wijzigingen, maar ook daarin zijn geen indicaties te vinden van de afstand tussen de tweede (van 1870) en de achtste druk.
Onder de voorrede bij die tweede druk staat een nogal korte verklaring omtrent de nieuwe volksuitgave, en wel dat deze van de voorgaande edities verschilt doordat ze toen “in drie deelen” is verschenen en dat er enige misstellingen in de vorige drukken zijn verbeterd. Toch maakt het bandontwerp mijns inziens duidelijk dat die achtste druk wel degelijk omstreeks 1900 moet zijn gerealiseerd.
___________
Afbeeldingen
1. Bandontwerp voor de driedelige volksuitgave van rond 1900 met Da Costa’s Kompleete Dichtwerken.
2. Isaac da Costa, portret door J.G. Schwartze/J.H. Rennefeld.