Wat anders kunnen wij in het nieuwe jaar anders doen dan vlijtig doorspeuren? Juist: niets. Naar Kareltje, maar ook naar Eduard en Kees. Iemand moet het doen. In onze nimmer eindigende reeks ‘Beardsley in Holland‘ zoeken wij deze maal een andere Kees. Kees Roovers, kent u die misschien? Wij niet, maar we veerden even op toen wij onlangs rustig De Sumatra Post van 3 februari 1917 zaten te lezen. Daarin troffen wij een uitgebreid verslag aan van een tentoonstelling met ‘affiches en grafische kunst’ van Roovers in de Rotterdamse kunstzaal Protector.
Nauw bij deze poppetjes van een verdwenen verfijning sluit zich ander werk van Roovers aan, dat de band vormt tusschen zijn oorspronkelijk caligrafisch werk en zijn latere periode van ontwerpen voor bedrijfsreclame. Er hangen namelijk een paar stukjes van een verfijning, die de decadentie zoo niet overschrijdt, dan toch zeker benadert. In een weelderige bloementuin bewegen zich een paar vrouwelijke figuren, die onmiddellijk herinneringen aan den te vroeg gestorven De Nerée de [sic] Babberich opwekken. ’t Is al ijle onwerkelijkheid, verhulde onwezenlijkheid, die te schouwen valt. ’t Is boven en voor alles: niet-Rotterdamsch. In welke Haagsche omgeving peins, hèrpeins ik, heb ik deze figuren meer gezien? En dan doemt opeens de bleeke herinnering op van een voordrachtenavond van Louis Couperus, waar ik in de kunstzalen van de firma Kleykamp mee-neergezegen was, in devoote aandacht voor het gesproken woord van den grooten Louis, de opperste verfijning van de Haagsche vrouwenwaereld. Daarom zou dit werk van Roovers zoo goed uitkomen in een residentiëel milieu, omdat immers degeneratie en decadentie de meest geliefde bloemen zijn in den hof van verboden Haagsche geneugten.
Roovers moesten we even opzoeken, maar behalve een afbeelding van een enkel schilderij, zijn levensjaren (1890-1978), zijn echtgenoot (de Haagse beeldhouwster Yone Verploegh) hebben we niet veel gevonden.
Deze passage heeft ons zoals u begrijpt zeer nieuwsgierig gemaakt. Een kunstenaar die in 1917 geassocieerd wordt met De Nerée tot Babberich, Couperus, degeneratie en decadentie? ”t Is boven en voor alles: niet-Rotterdamsch.’ Dat doet vermoeden dat we hier met een kunstbroeder van Gockinga, Verhagen of Breugel Douglas te doen hebben!
Zien dus! Maar euh… wáár? Geen idee. Foetsie? Maar het werk van genoemde kunstbroeders is, deels althans, ook opgedoken, dus wie weet. Zoeken kan ik reuze-aardig, maar waar te beginnen met het opduiken van deze De Nerée-eske tekening van Roovers? Geen idee. Via Delpher is nog wel wat meer te vinden, zoals een vrij uitgebreid artikel in De Kunst (waarvoor Roovers werkte) van 5 mei 1917, waarin ook de invloed van De Nerée wordt genoemd, maar helaas géén De Nerée- of Beardsleyeske afbeeldingen daarbij.
Wel de Toorop-achtige krijttekening Savanorola (zie afbeelding). Net als Roovers zelf kijkt deze figuur overigens een beetje boos. Edoch: in De Kunst van 6 april 1918 wordt naar aanleiding van een volgende tentoonstelling van Roovers gesproken van ‘de donkere Nocturne (nr. 5) met haar mystieke vrouwenfiguur’ Dát klinkt als wat we mogelijk zoeken!
Wie weet waar het is mag het zeggen. Heeft u een Nocturne – of een soortgelijke Roovers – aan de muur? Zo ja, graag bericht. Merci à vous!
Beste Sander,
Ik ben een van de kleinkinderen van Kees Roovers en Digna (Yone) Verploegh. Leuk om iets te lezen over de begintijd van mijn grootouders. Als je meer wilt weten kun je mij bellen (06-48132915) of mailen.
Vriendelijke groeten,
Kees Keuzenkamp