Bonne nuit, mon amant! bonne nuit, mon frère! — Louis Couperus en de incestueuze zonde

Het werk van Louis Couperus laat zich eigenlijk minder goed vergelijken met Europese giganten als Thomas Mann, Henry James of Marcel Proust, dan met eveneens grote maar minder zwaarwichtige en populairdere schrijvers als Guy de Maupassant, Pierre Louÿs, Gabriele d’Annunzio en Jean Lorrain. Hoewel de naam in de Couperusstudie nauwelijks wordt genoemd, heeft ook het werk van Catulle Mendès, de vroege verdediger van Wagner en het symbolisme, wellicht een rol gespeeld in de literaire vorming van de Haagse auteur.

Ik herlas de laatste zomermaanden enkele klassieke werken van Louis Couperus, o.a. Van oude menschen…, Majesteit,  Hooge troeven, De stille kracht, Psyche, Babel, en Iskander. Een aantal details viel mij daarbij op.

Bijvoorbeeld dat deze werken toch vooral heteroseksuele thematiek hebben en dat ik mij, net als Maarten Klein, afvroeg op welke literair-inhoudelijke argumenten men Couperus’ homoseksualiteit eigenlijk meent te baseren. Ook viel mij op — en dit is op strikt persoonlijke titel doch met alle respect voor het prachtige oeuvre van Louis — dat zijn werk eigenlijk, zoals ik ook wel eens heb uitgelegd aan bijvoorbeeld Engelse lezers, niet in de eerste plaats te vergelijken is met Europese giganten uit de periode als Thomas Mann, Henry James of Marcel Proust. Neen, als je het mij vraagt past Couperus, met name zijn werk tot circa 1906, meer in het rijtje van eveneens grote maar minder zwaarwichtige en populairdere schrijvers als Guy de Maupassant (lees bijvoorbeeld eens diens Fort comme la mort uit 1889 naast Van oude menschen… ), Pierre Louÿs (de toon van zijn antieke romans doet sterk aan die van Couperus denken), Gabriele d’Annunzio (zie daarover hier), George Moore (van wie het echtpaar Couperus werk vertaalde), Jean Lorrain (een van Couperus’ lievelingschrijvers) en Judith Gautier (zie bijvoorbeeld Iskender. Histoire Persane, 1886).

Judith Gautier nu, is getrouwd geweest met een schrijver die Couperus zeker kende: Catulle Mendès. Mendès is nog steeds min of meer bekend als dichter, als vroege verdediger van Wagner en het symbolisme. Renoir vereeuwigde zijn dochters op doek  (Les filles de Catulle Mendès, 1888). Over zijn romans hoor je echter nooit meer iemand. Curieus genoeg hoort het werk van Mendès, en naar we aannemen dus ook diens romans, tot de favoriete lectuur van de ietwat decadente Léonie van Oudijck uit De stille kracht:

Zoo was zij van een stille, correcte perversiteit, fyziek en moreel. Want ook hare verbeeldingen, hoe flauwtjes poëtisch ook, waren pervers. Haar meest geliefde auteur was Catulle Mendès: zij hield van al die bloemetjes van azuren sentimentaliteit, van die roze cupidootjes van affectatie, het pinkje in de lucht, de beentjes bevallig fladderend — rondom de meest verdorven motieven en thema’s van afdwalenden hartstocht.

‘Roze cupidootjes van affectatie, het pinkje in de lucht, de beentjes bevallig fladderend’? Heeft u wel eens een roman van Mendès gelezen? Dan weet u dat dit bepaald geen juiste typering is van zijn werk. In de Couperusstudie — ik kan zo snel niet meer terugvinden waar — wordt bij mijn weten Mendès slechts een keer genoemd en getypeerd als ‘een laat-symbolistisch dichter’. Dat is alles. Als je zijn romans leest, die weliswaar betrekkelijk lastig te pakken te krijgen zijn, want ze zijn gedurende de twintigste eeuw vrijwel niet herdrukt, mogelijk om redenen die hieronder duidelijk zullen worden, dan ontstaat er een heel ander beeld en vraag je je af wat Couperus er dan zo in aantrok. Ik las er deze zomer, gelijktijdig met Couperus’ werk, een aantal en wat blijkt? Het waren de meest decadente, schokkende, ‘perverse’ romans die ik ooit las. En zoals trouwe lezers inmiddels weten lees ik nogal eens een raar boek. Ik vond het in ieder geval prachtig; Mendès behoort sindsdien tot mijn lievelingsschrijvers. Al jaren hangt hier trouwens een mooi handschriftje aan de muur, want ook ongelezen wist ik dat het een groots en ultradecadent schrijver betrof. Ik vertrouwde hiervoor op The Romantic Agony waarin MarioPraz schrijft:

Van alle onheilsprofeten was Mendès ongetwijfeld de vruchtbaarste en zwartste (…). Zoals eerder opgemerkt verwezenlijkt Mendès romanprojecten die Baudelaire alleen maar heeft bedacht pour épater le bourgois, en begeleidt hij zijn stoet van min of meer Parijse monsters, van huiveringwekkende wassen beelden, met stichtelijke opmerkingen (…).

In de loop der Praz lezende jaren is het mij steeds meer duidelijk geworden dat hij weliswaar een unieke prestatie heeft geleverd met zijn monumentale boek, maar ook dat het erg van zijn tijd is: hij presenteert het als een objectieve studie, maar het is vol morele voorzichtigheid. Soms lijkt het of Praz de romans in kwestie slechts heeft doorgebladerd. Ik kon van die stichtelijke opmerkingen in Mendès romans namelijk geen spoor vinden. Neem nu Mendès roman Zo’har (1886), waarvan ik een eerste druk vond en las. Daarin vertelt hij, in de woorden van Praz ‘een verhaal over incest met de complicatie dat de rollen van beide seksen zijn omgekeerd, de vrouw is mannelijk, de man zwak: de kleuren van Barbey d’Aurevilly, van Villiers de l’Isle-Adam, van Rachilde in Monsieur Vénus en van Bourges in Le Crépuscule des Dieux zijn aangedikt. De individuen in Mendès’ roman bewegen zich uiterst krampachtig: alles wat er gebeurt, is hallucinatie, hysterie, en het is van een dermate opzettelijke, retorische bezetenheid dat het op een ware parodie uitloopt’.

Lees ook:  Beardsley in Holland: René Gockinga (3)

‘Parodie’? En ‘moralistische pose’, waar Mario Praz het verderop nog over heeft? Daarvan is niets te merken in Zo’har, dat à la De Sade — maar dan overtuigender want gesitueerd in modern Parijs en niet ergens in een verzonnen kasteel — verhaalt van de incestueuze liefde tussen Léopold de la Roquebrussane en zijn zuster Stéphana. Het is mogelijk het meest stuitende, maar ook het meest bizarre, vermakelijkste en indrukwekkendste boek dat ik in lange tijd las. Dit ondanks het onderwerp en de goede afloop. Broer en zus trouwen, zus wordt zwanger, broer stort zich vervolgens dan wel van de rotsen, maar uiteindelijk eindigen de drie lijken (broer en zus plus foetus) ‘vredig’ tezamen in een speciaal vervaardigde graftombe met het opschrift:

Ci-gisent

Léopold et Stéphana de La Roquebrussane

Le frère et la soeur

Qui s’aimèrent.

Stéphana voegt zicht bij het lijk van haar reeds daar liggende broer:

Entre les planches de la bière ouverte, sous la jonchée de sauvages fleur mortelles, Léopold, pâle, avec les yeux clos, avait l’air de dormir. Le couvercle du cercueil, profond, semblait un autre cercueil. C’était comme la funèbres lits jumeaux. Stéphana mit la lampe à terre, vers le chevet; et, lentement, elle se dévêtit. Le étoffes tombèrent avec un bruit soyeux; des blancheurs chaudes de chairs vivaient dans la pénombre tumulaire. Elle s’étendit à côté de Léopold. Elle prenait, à pleines, les pâles aconits, les rouges belladones, l’en couvrait, s’en couvrait, se rapprochait de lui parmit les caresses des fraîches touffes vénéneuses. Et elle mit ses lèvres à la bouche morte, en tirant sur le baiser le rideau sombre de ses cheveux. Puis elle ferma les yeux. ‘Bonne nuit, mon amant! bonne nuit, mon frère!’ Et elle attendit délicieusement le sommeil de l’étternelle nuit incestueuse.

Zou Couperus dit eens aandachtig hebben gelezen en zou het nog ergens in zijn literaire onderbewustzijn hebben gesluimerd? Misschien las hij het wel in zijn literaire vormingsjaren, rond zijn twintigste: het verscheen in 1886, waarin Couperus 23 was en was Mendes een van die ‘jongere Fransche naturalisten’ die zijn alter-ego Hugo in Metamorfoze leest:

Zij lazen nu samen Zola, in hun kamers, in de Boschjes, in de duinen. Zola was hun de immense openbaring, van groot en gezond levensinzicht, van het leven te móeten zien, zooals het was. Er tusschen door lazen zij Balzac, Flaubert, Goncourt, de jongere Fransche naturalisten.

In Van oude menschen… wordt gezinspeeld op een soort van incestueuze tussen Lot en Elly. Lot is in die context een betekenisvolle naam, zie Genesis 19, vers 30: ‘En Lot toog op uit Zoar, en woonde op den berg, en zijn twee dochters met hem; want hij vreesde binnen Zoar te wonen. En hij woonde in een spelonk, hij en zijn twee dochters.’ Mendès’ roman heeft als motto een bijbelse ‘rechtvaardiging’ uit Levicitus: ‘Tu ne découvriras pas ce qui doit être caché en ta soeur de père ou en ta souer de mère, née dans la maison ou hors de la maison.’ Het bijbelse personage Lot speelt in Mendès’ roman een belangrijke rol: als Leopold een toneelstuk ziet over incest, Zo’har genaamd, beseft hij dat ook hij ook een ‘Lot’ is.

In  Mendès’ roman gebrukt Stéphana ook de mannelijke naamsvariant Stéphano: ‘… notre cher petit, ou notre chère petite, – et qu’on appellerait Stéphano, ou Stéphana! de l’enfant qui s’appelait Stéphana, et qui était née!’ Curieus genoeg, maar mogelijk volstrekt toevallig gaat de vrouwelijke naamsvariant Stefanie in Couperus’ Van oude menschen… ook over op die van Stefanus:  ‘Om niet te vergeten, zei Lot; Lili, die haar zoon en erfgenaam zonder aarzelen naar u [Stefanie, SB] genoemd heeft, hoewel ik Stefanus een ràre naam vind!’ Er is ook nog sprake van een pratende tafel in Zo’har, en ditzelfde spiritistische motief vinden we weer terug in De stille kracht.

Of deze details relevant zijn en iets zeggen over Couperus of zijn werk, zijn literaire of persoonlijke al dan niet seksuele voorkeur, de plaats van zijn oeuvre in de Europese letteren van zijn tijd, het personage Léonie van Oudijck, dat laat ik graag aan de lezer van dit weblog over.

Eén gedachte over “Bonne nuit, mon amant! bonne nuit, mon frère! — Louis Couperus en de incestueuze zonde”

  1. Wat een interessante zoektocht, Sander. Goede leestips!
    Lot en Elly een incestueuze verhouding? De neef-nicht verhouding baart Takma en de oude Ottilie weliswaar zorgen, maar Couperus lost het probleem elegant op door Elly te laten verdwijnen.
    Incest speelt ook een rol in Semiramis, een gedicht van Couperus in Williswinde.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *