De meimaand dichterlijk uitgebeeld door Jacob Winkler Prins

MEIZelfportret van Jacob Winkler Prins, gedateerd 10 december 1892

’t Luchtwindje waait langs paarse meiseringen,
Langs wilde roos en geurige jasmijn:
En over alles speelt de zonneschijn;
Uit windselen komen knop en bladeren dringen.
Dauw, bloemen, jeugd en tranen zijn de dingen
Waardoor men lijdt, maar zonder hartepijn;
Omdat in elk een jeugdig vogelijn,
Van ’t voorjaar af tot ’s winters, zit te zingen.

Maar ’t gaat voorbij wat lieflijk is in ’t geuren:
Aan ’t leven grenst de dood, het wiegje aan ’t graf;
Steeds ’t zelfde zien we in anderen vorm gebeuren;
De straal ruischtop, valt weer den heuvel af
Op vroolijk-zijn volgt later droevig treuren,
Wat weldaad is, schijnt straks een bittre straf.

JACOB WINKLER PRINS (1849-1904)
Uit: Sonnetten (1886), later ook opgenomen
in Verzamelde Gedichten (Amsterdam, 1929)

Deze Jacob is de zoon van Antony Winkler Prins van het gedicht in de aan deze bijdrage voorafgaande over de Alpenhoorn. Jacob Winkler Prins stierf nog vóór zijn vader. In de meeste gevallen wordt zijn sterfjaar aangegeven met 1907. Enkele uitzonderingen daarop melden dat hij op 25 november 1904 op de Atlantische Oceaan is omgekomen, en dat zijn lijk aan het zeewater is toevertrouwd op 50 graden nooderbreedte en 8 graden westerlengte.
Als dichter is Jacob Winkler Prins van grotere betekenis dan zijn vader. Hij heeft in veel gevallen zijn realistische natuurgedichten gekoppeld aan schilderijen, eveneens van eigen hand. Kort achtereen verschenen er drie bundels met gedichten van hem: Sonnetten (1886); Zonder Sonnetten (1886); Liefdes Erinnering (1887), welke later zijn opgenomen in de Verzamelde Gedichten, uitgekomen bij uitgeverij N.V. Maatschappij tot verspreiding van goede en goedkope lectuur (Wereldbibliotheek) te Amsterdam, 1929. En dat geldt tevens voor de vier gedichten, die onder het hoofdsuk Wereldvaart zijn opgenomen, en voor de vele tientallen die onder de noemer Natuur-symboliek zijn bijeengebracht. Ten slotte zijn er zes vertaalde bijdragen in de bundel opgenomen, waarvan drie van Shelley. In de inleiding meldt de verzorger van deze volledige uitgave, Joannes Reddingius, eveneens als sterfjaar 1904.

*****

Afbeelding
Zelfportret van Jacob Winkler Prins, gedateerd 10 december 1892.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *