Aan de inzet van hoofdrolspeelster Maria Kraakman ligt het niet. Zij kronkelt, dreint, fleemt, stampvoet en verleidt dat het een aard heeft. Haar onstuimige vertolking van Eline Vere is vooral heel fysiek, en je vraagt je met enige bezorgdheid af hoe zij dat de komende maanden, als het Nationale Toneel met het stuk door het land toert, gaat volhouden. Maar er is geen misverstand mogelijk: Eline Vere is een diep- en diepongelukkig wezen, dat danig met zichzelf in de knoei zit. Hoe is dat toch zo gekomen?
In zijn roman wijst Louis Couperus twee oorzaken aan, geheel in overeenstemming met de toen in zwang zijnde positivistische wetenschap. Ten eerste is Eline erfelijk belast: zij heeft een aardje naar haar vroeg overleden vaartje, ‘een schilder, een fijn-artistieken geest, zonder kracht tot scheppen, zeer jeugdig gehuwd met een oudere, hem overheerschende vrouw, zich gedrukt gevoelende onder die heerschzucht’. In de tweede plaats is zij het slachtoffer van haar milieu: van haar bazige en bekrompen zuster Betty — zij heeft inderdaad het karakter van moeder meegekregen — en meer in algemene zin van het benauwende milieu van de Haagse bourgeoisie rond 1900. Neem je de eerste verklaring als lezer voor kennisgeving aan, in de tweede schuilt natuurlijk het eigenlijke drama van de roman, die ervaringsdeskundige Couperus met veel elan en trefzekerheid wist uit te serveren. Een geloofwaardige Eline Vere op toneel valt en staat dus in eerste instantie met een zorgvuldige tekening van haar sociale omgeving.
Hierin faalt regisseur Léon van der Sanden opzichtig. Zijn flitsende en kernachtige bewerking lijkt er vooral op gericht om van meet af aan de veronderstelde verwachting van het publiek weg te vagen dat men naar een suf en langdradig laatnegentiende-eeuws drama moet gaan kijken. Helaas sneuvelt hiermee tegelijkertijd de dodelijke ambiance die de geleidelijke aftakeling van Eline wat meer reliëf zou kunnen geven. Haar entourage bestaat voornamelijk uit lollige karikaturen, die in een al te schril contrast staan met de levenspijn van het hoofdpersonage. Haar verloofde Otto van Erlevoort bijvoorbeeld, een saaie, rechtlijnige man van aanzien die het niettemin allemaal erg goed bedoelt, is in het stuk verworden tot een Jan Hen eersteklas, die geen slecht figuur zou slaan in de eerste beste klucht uit het Theater van de Lach. Hetzelfde geldt voor de rol van haar zuster Betsy, die in toon en gebaar voornamelijk naar de vette lach van het publiek hengelt en op geen enkel moment de wanhoop van Eline motiveert.
Wellicht had Van der Sanden de oude mevrouw Van Raat, zo’n beetje de enige steun en toeverlaat van Eline, die bijna het gehele stuk werkeloos op het podium zit, een wat grotere rol moeten gunnen. Haar statige verschijning, met dito dictie, zou het drama met enige mijmerende terzijdes wat meer diepgang hebben kunnen verlenen. Maar ja, dat riekt toch wat naar literair toneel — iets dat de regisseur in zijn bewerking duidelijk heeft willen vermijden.
Er wordt wél met veel plezier en gedrevenheid geacteerd. En ook is bewondering op z’n plaats voor Van der Sandens vlotte mise-en-scène, die op een wonderbaarlijke manier recht doet aan bijna alle verhaallijnen in de roman. Maar de tragiek van Eline, haar ‘doodelijke angst, dat haar geluk zich niet binnen hare ziel zoû laten dwingen; een doodelijke angst, dat onzichtbare machten haar een hellend pad zouden afjagen, terwijl zij opwaarts wilde, opwaarts…’ — dát komt geen moment uit de verf.
Als je als regisseur het publiek wil laten huilen om Eline, dan moet je ook haar kwelgeesten serieus nemen.
Eline Vere, naar Louis Couperus, door Het Nationale Toneel. Regie en bewerking: Léon van der Sanden. Klik hier voor de volledige speellijst.