Engelse kunsten rond 1900 geïntegreerd in de cultuur der Lage Landen

Twaalf van de deelnemers aan het tweedaagse seminar, dat op 22 en 23 september werd gehouden op twee locaties van de Rijksuniversiteit Groningen, hebben voor een kleurrijke invulling gezorgd van het thema: de invloed van de Engelse cultuur rond 1900 op, en de integratie ervan in, Nederland en België. […]

Fin de siècle in Engeland
Anne van Buul van de Rijksuniversiteit Groningen, en medewerkster van dit elektronische, vierentwintig uur per etmaal verschijnende, cultuurtijdschrift, had voor de week met daarin donderdag 22 en vrijdag 23 september, een tweedaags interdisciplinair seminar georganiseerd [1] onder de titel Lopende vuurtjes, over wat men noemt de transfer – overdracht met invloed – en de integratie van Engelse cultuur in Nederland en België tijdens het fin de siècle. Vanuit de Faculteit der Letteren van genoemd instituut voor hoger onderwijs heeft Anne van Buul gezorgd voor een rijk geschakeerd programma – waarin de muziek als enige discipline in de kunsten van grote importantie binnen de cultuur als één groot geheel, een stiefmoederlijke behandeling onderging, dat wil zeggen: geheel ontbrak. In een andere context viel éénmaal het woord componist en passeerden twee namen de revue, welke aan dat begrip konden worden gekoppeld: Edward Elgar (1857-1934) en Frank Bridge (1879-1941). De overige thema’s die nadrukkelijk het gezicht van een cultuur bepalen – beeldende kunsten, inclusief fotografie, architectuur, arts and crafts, kunstvormen in verband met het fenomeen boek, alsook de letteren in diverse schakeringen – zijn, al dan niet met dwarsverbindingen, en beïnvloedingen over en weer, ruimschoots aan bod gekomen.

Hoofdlijnen
Dat het, binnen het kader van een kwartier per spreker, noodgedwongen om hoofdlijnen met eventuele parallellen en contrasten moest gaan, en het derhalve niet mogelijk was om elke thematiek uit te diepen, moge duidelijk zijn. Het is dan ook een goede zaak dat alle papers – die vooraf, deels of reeds als geheel, waren ingestuurd, maar ook die, welke nog worden nagezonden – in een bundel zullen worden gepubliceerd, die in het voorjaar zal verschijnen als eerste nummer in de eerste jaargang van een nieuw tijdschrift, Rhytmus – Jaarboek voor de studie van het fin de siècle, dat door Anne van Buul cum suis [2] zal worden geredigeerd. Dan is er eventueel alsnog gelegenheid om, in deze kolom of/en elders, iemand daarover het licht te laten schijnen. Aangezien noch deze site, noch de auteur van deze regels, afhankelijk is van subsidie uit de portefeuille van dolgedraaide cultuurbeulen binnen de huidige Nederlandse regering, is de kans niet denkbeeldig dat deze en gene over een half jaar nog beschikbaar zullen zijn.
Over en weer werd flink gediscussieerd over de bijdragen waarvan het gros werd ondersteund door geprojecteerd beeldmateriaal. Dat hoort te zorgen voor het activeren van alle betrokkenen binnen zo’n discussie.

Twee dagen: vijf sessies
Tijdens de eerste dag was er sprake van een middagsessie met drie afdelingen: één daarvan met drie bijdragen, de twee overige met elk twee bijdragen; de tweede dag bood in totaal vijf sprekers in twee afdelingen. Hoewel het seminar (de) Engelse invloeden in de cultuur der beide lage landen als thema had, kwamen tijdens die beide dagen toch nog aardig wat Nederlandse en Vlaamse namen van betekenis naar boven, die in de algemene kunstbeleving meestal niet zo direct met het fin de siècle in verband worden gebracht, al zou dat, al dan niet bij nadere beschouwing, wel dienen te gebeuren. Daarbij denken we aan, onder anderen, Hélène Swarth (1851-1941), Jan Veth (1864-1925) en Johan Huizinga (1872-1945) aan Nederlandse kant, en daarnaast, aan de zijde der Vlamingen, aan Pol de Mont (1857-1931) en Georges Khnopff.
In de map die de deelnemers, ook de passieven onder hen, kregen uitgereikt, bevond zich niet alleen het programmablad, maar tevens een deelnemerslijst en een op luxe papier gedrukte kaart van de Pre-Raphaelite Society, waarvan de afbeelding in deze terugblik met commentaar is opgenomen.

Taalgebruik
Een van de besmettelijke ziekten van deze tijd, en van alledag in alle geledingen van de maatschappij, en helaas eveneens in de media, is het fenomeen taalverloedering. Deze bleek, zij het, verhoudingsgewijs, in nog zeer bescheiden mate, ook de kop op te steken in de spreekbeurten tijdens dit seminarie. Bijkans onuitroeibaar is het foutieve gebruik van de meervoudsvorm van het verbum in zinnen waarin, onder meer, het begrip aantal — een singularis — het onderwerp is. Dat is, en naar ik vurig hoop: blijft, foutief. Lieske Tibbe van de Radboud Universiteit was de enige die zichzelf erop betrapte en haar zin onmiddellijk aanpaste. Leo Jansen van het Van Gogh Museum was de enige die het direct consequent op de juiste wijze voor het voetlicht bracht.
Een ander heet hangijzer qua taal is het gebruik van hun (derde naamval) en hen (vierde naamval). Bijna niemand weet nog het verschil, en dat is bedroevend, zeker, des te meer, in universitaire kringen. Na elk voorzetsel gebruike men hen; is er in een zin sprake van een meewerkend voorwerp in een dergelijke context, dan gebruike men hun. Voor al degenen die dit een probleem vinden, zij gewezen op het feit dat voor elk probleem een oplossing bestaat, anders zou het geen probleem zijn. Dan is er nog een pracht van een vluchtmogelijkheid gegeven, die ik  in de eerste klas van het gymnasium – toegegeven, ’t is inmiddels prehistorie – kreeg aangereikt in een Praktisch Taalboekje: bij twijfel kan men een heel eind komen door het woord ze te gebruiken.

Lees ook:  Pronkstukken uit keizerlijk Japan

Inzicht en beheersing
Meestentijds worden dergelijke op- en aanmerkingen van mijn kant weggewuifd met het begrip muggenziften, alsof de taal niet meer gansch een volk zou zijn. En voor een iegelijk, die in deze context niet zelf de conclusie kan of wil trekken, zij één en ander nader verklaard met de mededeling dat het nog altijd zo is dat academici worden geacht het goede voorbeeld te geven en zo mee te werken aan de ontwikkeling van studenten en alle anderen die daarvoor in aanmerking (kunnen) komen. Zulks heeft echter alleen kans van slagen als de daarvoor vereiste taalbeheersing voorhanden is, opdat men bij derden enig taalbegrip kan kweken, respectievelijk stimuleren en uitbouwen. Niemand mag dan ook in zo’n kader ooit het NRC zeggen, aangezien het woord courant nu eenmaal niet onzijdig is. Een der buitenlandse deelnemers deed dat echter wel.
Ten slotte nog een opmerking over de verstaanbaarheid der sprekers. Die varieerde nogal: van een nauwelijks in zijn totaliteit te volgen bijdrage tot en met een vertoog magna voce. Dat gold voor de laatste spreker, Paul van Capelleveen van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, die over de private press refereerde. Anne van Buul, Lieske Tibbe en Leo Jansen waren ook moeiteloos te verstaan. De anderen doen er goed aan tijdens soortgelijke bijeenkomsten, dan wel bij elke andere gelegenheid waarbij men moet spreken, de toehoorders te trakteren op een, qua stem, aardig tot flink extraverte presentatie.
_______________
Noten:
[1] Het Instituut voor Cultuurwetenschappelijk Onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (ICOG) heeft dit seminar financieel mogelijk gemaakt.
[2] Naast Anne van Buul (RuG): Ben de Pater (Universiteit Utrecht), Tom Sintobin (Radboud Universiteit Nijmegen) en Hans Vandevoorde (Vrije Universiteit Brussel). Laatstgenoemde was één der sprekers tijdens dit seminarium – over Georges Khnopff en de belangstelling voor het prerafaëlitisme in België.
_______________
Afbeeldingen:
1. Voorzijde van het, van fin de siècle ornamentiek voorziene, programmablad voor het RuG-seminar Lopende vuurtjes.
2. Edward Burne-Jones: detail uit The Last Judgment Window (1897), in de Cathedral Church of St. Philip in Birmingham, gefotografeerd door Alistair Carew-Cox.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *