Dit vind ik simpelweg de beste studie die ooit over Louis Couperus geschreven is. Hij is simpelweg voorbeeldig. Door de lectuur (‘in één adem’) werd ik vrolijk. Ik zal uitleggen waarom ik ‘m zo goed vind. Dat is niet omdat de schrijfster een door mij zeer gewaardeerde Couperiaan is. Neen, in de eerste plaats omdat hij zo solide als een huis en een schoolvoorbeeld van literairhistorisch onderzoek is.
Over Couperus en zijn werk is men in de neerlandistiek van oudsher bijzonder bevooroordeeld. En als iemand (Prick, Hellinga, Bastet, Knuvelder, enzovoort) iets beweert over een schrijver, dan is dat vaak gek genoeg meteen het laatste woord dat erover wordt gezegd. Er wordt dan gewoon ook niets meer over dat onderwerp of die schrijver geschreven. Bijvoorbeeld: Harry Prick en zijn Van Deyssel-biografie. Een zeer verdienstelijk boek, maar het beeld van Van Deyssel dat erin geschetst wordt is dat van een monomane gek. Echter, was de biografie duizend pagina’s dunner en zou Van Deyssel meer in een internationale cultuurhistorische context geplaatst worden, dan was hij mogelijk niet zo heel gek en misschien wel boeiender. Het is echter onwaarschijnlijk dat dit gebeurt; Prick heeft het laatste woord gehad.
Wat nu Couperus betreft worden bekrompen Nederlandse vooroordelen klakkeloos overgeschreven. Een paar voorbeelden: Van oude menschen… is een meesterwerk, Wereldvrede is een heel erg slecht boek (‘dat vond Couperus zelf immers ook’), een groot deel van zijn meesterwerken heeft hij eigenlijk alleen maar voor het geld geschreven, het was eigenlijk een bekrompen Haagsche homoseksuele meneer. Et cetera. Allemaal niet zo belangrijk, me dunkt, wanneer het gaat om een groot literair schrijver. Toegegeven, leuk is het wel, om zo te kletsen en te speculeren – ik doe het zelf ook -, maar wil je serieus genomen worden, dan moet je je daar overheen zetten.
Buschman nu heeft dit gedaan. Zij heeft een wat veronachtzaamde tekst van Couperus genomen en deze geïnterpreteerd en gecontextualiseerd, waardoor deze tekst, en de literatuur, levend en boeiend blijft en roept om gelezen te worden. Eigenlijk zou dit bij elke tekstuitgave van Couperus moeten gebeuren, zoals bijvoorbeeld in Franse literaire uitgaven doorgaans gebruikelijk is, en zoals bijvoorbeeld recentelijk Van Vliet deed in de laatste uitgave van Van oude menschen…, in plaats van de puur bibliografische nawoorden die Couperus Volledig Werken afsluiten. Deze zijn immers van secundair belang voor het literaire werk. Ik heb ook de indruk dat niemand zich aan een beschouwender nawoord durfde te wijden, maar dat terzijde.
Buschman heeft zich niet laten weerhouden door de zo vaak gehoorde verzuchting: ‘maar we weten eigenlijk zo weinig.’ Ja hallo, het is wetenschap, daar dien je dan verandering in te brengen. En daarnaast, wat weten we helemaal van Jezus, Lautreamont, Augustinus of Shakespeare? In feite een stuk minder dan van Couperus, maar dat heeft niemand ooit weerhouden om elke dag aan een nieuw boek over genoemde personen te beginnen. Je hebt het materiaal, en door middel van geargumenteerde interpretatie, herschikking en contextualisering kun je steeds weer een nieuw en ander verhaal vertellen. Buschman haalt bijvoorbeeld de bekende brief van Couperus aan Van Oss aan op een wijze waardoor je denkt: ‘hé, ken ik de brief eigenlijk wel? Nog eens herlezen.’ Zij haalt verslagen aan van tijdgenoten als Jean Lorrain, Robert Hichens (’toch eens lezen, zijn Garden of Allah‘), Abraham Kuyper en van vele anderen, waardoor het geen benauwende Couperus-studie is (zoals bijvoorbeeld dat malle boek over zijn krabbels), maar een volwaardige, moderne cultuurgeschiedenis waar je het een en ander van opsteekt, en veel leesplezier en boeiende en prikkelende inzichten in de persoon en werk van Couperus aan overhoudt. Welke inzichten dit zijn zal ik hier niet noemen, omdat de lezer daar zelf achter dient te komen. De opbouw van Buschmans studie is eveneens voorbeeldig, dus verklappen doe ik niets.
Geen commentaar mijnerzijds dus. Slechts twee marginale, triviale kleinigheden. Op p. 132 stelt Buschman dat Van Booven weliswaar in Algerije was, maar daar geen onderzoek naar Couperus lijkt te hebben gedaan. Ik denk echter dat hij dat wel gedaan heeft, aangezien hij vanaf december 1923 dag en nacht met de voorbereidingen voor zijn Couperus-biografie bezig was. Ik kom hier nog wel eens op terug.
En een kleine aanvulling bij het hoofdstukje ‘De reis in drukken’: twee jaar geleden bood een zeker Amsterdams antiquariaat zijn Couperus-collectie als geheel te koop aan. Daarin zat onder meer waarschijnlijk Couperus’ eigen exemplaar van Met Louis Couperus in Afrika. Aantekeningen en dergelijke bevatte het echter helaas niet, maar het blijft een mooi relikwie.
Al met al is Een dandy in de Oriënt. Louis Couperus in Afrika een klein, zéér aanbevolen meesterwerk. We zijn benieuwd wat Buschman, en/of de onvolprezen Parelduikerreeks, ons hierna voor moois gaat aanbieden.
Beste Sander,
Het is inderdaad een alleraardigst boek! Als je het echter, zoals ik, in een paar dagen uitleest, gaan mij de herhalingen echter wel een beetje storen. Sommige uitspraken worden eerst gedaan in de ‘samenvatting’ en later in verschíllende hoofdstukken wéér herhaald.
En voorts staan er verschillende foutjes in en hadden bepaalde gegevens beter gecombineerd kunnen zorden met al eerder gepubliceerd materiaal.
Maar al met al een bijzondere studie, dat is waar.
Groet van Paul