‘Het leven is zwaar maar kostelijk.’ Gerard van den Hoek, Carel de Nerée tot Babberich en Ellen Forest

‘Gerard van den Hoek? Is dat niet de naam van buurman van op de hoek?’ Dat zou natuurlijk kunnen, maar het is ook de naam van een jonggestorven literaire scribent. Van den Hoek werd geboren in 1892 en was in 1916 reeds niet meer onder ons. Kort na zijn dood, in 1916 nog, verscheen de verhalenbundel Het kostelijk leven. Dat schijnt een fraai werkje te zijn. Schijnt, want hoewel menig verzonken boek hier alsnog ligt te verstoffen komt men, ik althans de laatste jaren niet, Van den Hoeks bundeltje niet vaak meer tegen en moet ik mij aldus noodgedwongen baseren op oordelen uit de kringen van contemporaine ‘fijnproevende letterkundigen’ waarin de bundel ‘grote waardering [had] geoogst en luid de spijt [had] opgeklonken over hetgeen zijn voortijdige dood verhinderen zou. Maar nadat er in 1926 al vrijwel onopgemerkt een herdruk verschenen was, zonk het werk weg in de vergetelheid’.

Het citaat is van de alom gerespecteerde Marcel van den Boogert, die zo edelmoedig is geweest Van den Hoek in 1992 nog uitvoerig te herdenken. ‘Voor de literaire parelduiker die in het antiquariaat Het kostelijk leven vindt, blijven de miniatuurportretten van Gerard van den Hoek een ontdekking van de eerste orde,’ besluit Van den Boogert. Bij de Van den Hoek-studies kunnen wij nog een curieus, aan Van den Boogert bij mijn weten bekend, maar niet door hem in zijn artikel genoemd detail toevoegen.

Van den Hoeks bundel klinkt behoorlijk naturalistisch, ‘Het leven is zwaar, maar kostelijk’, maar men moet natuurlijk wel bedenken dat men toen, en nu trouwens ook nog, alle literatuur die toen verscheen als het even kon ‘naturalistisch’ noemde. Het is maar hoe je er naar kijkt. Voor degenen hier die meer gespitst zijn op de meer decadente aspecten van de literatuur van destijds maakt een bespreking van de roemruchte of ‘vergeten’ Ellen Forest nog extra benieuwd naar Van den Hoeks bundel. Zoals hier al eerder opgemerkt had Forest naast grote sympathie voor het fascisme een bescheiden affiniteit met de décadence litteraire, een affiniteit die ze later overdroeg op haar tweede echtgenoot, de minor decadent J.L. Gregory (J.L. Pierson).  In Den Gulden Winckel van november 1917 ziet Forest een interessante parallel met leven en werken van Van den Hoek en het oeuvre van Neerlands meest verfijnde kunstenaar:

Waarom doet me deze kunstenaar aan De Nerée denken? De Nerée, de precieuse cynicus – en deze man hebben oogenlijkschijnlijk weinig gemeen. En toch? Zijn niet beiden erin geslaagd op zoo jeugdigen leeftijd het Leven te doorschouwen en weer te geven, ieder op zijn manier, beide manieren hierin overeenkomend, dat beiden ‘den schijn’ kenden. De Nerée legde dien er dik op en liet daaronder de wonde plekken zien, den schijn daardoor ontwapenend. Van den Hoek neemt allen schijn weg, zonder meer, en zegt ‘zoo is het’. Beide jongestorven laten ‘gaaf’ werk achter, beiden hadden meer kunnen doen – toch hebben beiden wel in ’t weinige dat ze gaven, de volle mate van hun ‘kunnen’ gegeven.

Lees ook:  Péladans ultieme decadente zonde van en voor Thierry Baudet.

‘De precieuse cynicus’? Deze opmerking doet ondergetekende De Nerée-vorser zich meteen afvragen of de beide welgestelde Hagenaars en leeftijdsgenoten elkaar persoonlijk kenden. Zou altijd kunnen, dat zoeken we uit.

Dat Forest het wérk van De Nerée in 1917 in ieder geval al heel goed kende, is meer dan waarschijnlijk. Haar eerste echtgenoot was immers Herman d’Audretsch, die in 1913 zijn bekende Haagse kunsthandel begonnen was. Ik weet niet precies wanneer zij van hem scheidde, maar in januari 1919 trouwde Forest in ieder geval met genoemde Pierson. D’Audretsch nu, had een behoorlijk moderne smaak, die blijkbaar naast de kubisten en expressionisten ook de dan in de Nederlandse kunsten nog vrij nieuwe Beardsleyesque decadenten omvatte — heel betrekkelijk allemaal, die vernieuwingen in de kunst. In 1914 gaf d’Audretsch’ kunstzaal ruimte aan het werk van De Nerée, en in 1917 aan de meest pornografische der ne0decadenten, René Gockinga.

Nu zegt een expositie natuurlijk weinig over de persoonlijke smaak van een kunsthandelaar, maar in 1951 had de in 1945, niet in de laatste plaats vanwege schimmige oorlogshandelingen, met zijn kunsthandel gestopte d’Audretsch nog maar liefst 31 werken van De Nerée in zijn persoonlijk bezit! Dat blijkt uit de catalogus bij de expositie van diens nagelaten werken in Arnhem, zomer 1951. Deze zijn daarna overigens veilig in een museumdepot beland. Kortom, een in De Nerée-ingevoerde Haagse schrijfster maakt in 1916 een vergelijking tussen een obscuur literair werkje en ons favoriete kunstenaar? Dat willen we lezen! Wederom ouderwets op de fiets naar de stad om te zoeken dus!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *