In de nieuwe aflevering van het literair-historische prachtblad Zacht Lawijd schrijven wij uitvoerig over de verfijnde band die Henri Borel rond 1900 met de décadence litteraire en het decadent-symbolisme onderhield. Koopt de aflevering om uw kennis te vermeerderen alsmede de literaire tijdschriftcultuur van de nakende ondergang te redden!
De usual suspects waarmee wij Borel hebben trachten te associëren zijn onder meer Toorop, De Nerée, Huysmans, Lorrain, Couperus en Péladan. Voor die laatste hebben wij zoals u wellicht weet een groot zwak. Maar ook wij hebben ons lang laten weerhouden van de daadwerkelijke lectuur van zijn oeuvre door zijn bedenkelijke reputatie, namelijk die van een mystieke charlatan. Nu is dat niet helemaal onzin, maar wel wat kort door de bocht. Leest u zijn romans, dan zult u getroffen worden door, zoals R. Rapetti (Symbolism, 2005) het raak typeert, ’the strange modernity of his novels’. Vertaald in het Engels of Nederlands zijn die romans helaas overigens nog niet. Zal dat ooit gebeuren? Le vice suprème (1884) is toch een minor classic van het decadentisme. Maar alle classic-revivals en Schwobfestivals hier te lande ten spijt, durft men de grens van voor 1910 grens nooit achterwaarts over te gaan. Waarom eigenlijk niet? À rebours (1884) is in vertaling ook een bestseller geworden en D’Annunzio’s Kind van de lust (1890) deed het ook meer dan aardig. Interessant en moderner dan je zou denken is de figuur Péladan, die ook enkele malen langswandelt in Eco’s De begraafplaats van Praag (2013), zeker. Zijn verdiensten voor het symbolisme kunnen niet genoeg geprezen worden.
In Nederland, het land vol goddeloze cultuurbarbaren, is hij echter altijd nog marginaler gebleven dan waar ook. Als u het ons vraagt heeft dat een typisch Hollandse reden: seks. Péladan schrijft daar namelijk meer dan onverbloemd over – we komen daar nog wel eens nader op terug. Borel nu, liefhebber van het afwijkende, liet zich daar niet door afschrikken en was naar het lijkt een van Neerlands vroegste fans, die ook nog eens zijn lectuur ‘actief recipieerde’. Curieuse!
Bij ons weten vormen, we verwijzen hierbij naar ons bovengenoemde artikel, Borels dagboekaantekeningen ongeveer de eerste uitvoerige vermelding van Péladan in Nederland, tezamen met diens, uitvoerig gedocumenteerde bezoek aan Den Haag in 1892 (zie: Heijbroek & Vis, Verlaine in Nederland, 1985, p. 119-127) Wat we daarin niet aantreffen, maar onlangs eens opzochten in het onvolprezen Delpher, was de allereerste vermelding van Péladan in de Nederlandse pers. Die bleek vrij vroeg te zijn: 28 februari 1885, in het Rotterdamsch Nieuwsblad. Het is tegelijkertijd ook de vroegste, meer uitvoerige vermelding in Nederland van de symbolistische Maître Fernand Khnopff. In 1883 had De Amsterdammer deze ‘modernist’ al even kort maar in waarderende zin genoemd:
Khnopff is een modernist; wat hij maalt zijn onze koude, opzichtig gestoffeerde en vlak verlichte stedelijke renteniershuizen, met blinkende meubels opgepropt, met chineesch en japansch porcelein versierd, en waar bleeke, ziekelijke mondaines over groen-blauw en roode tapijten heenwan delen. En écoutant Schumann is de titel van zijn tafereel. De teekening laat nog te wenschen over; hij zegt niet immer wat hij zeggen wil; doch zijn kleur is juist van effekt, en zijn oog weet te zien en op te merken.
Voor de goede doch wellicht overbodige orde: terwijl de kranten, weliswaar voorzichtigjes, begonnen te schrijven over zoiets modernistisch als het symbolisme, moest De Nieuwe Gids nog worden opgericht. Die Nieuwe Gids die met een vertraging van zo’n dertig jaar het naturalisme hier zou introduceren.
Hoe het zij: geheel in stijl gaat de introductie van de Franse literaire neo-Rozenkruizer gepaard met enig schandaal. Of beter gezegd: een bekend schandaal dat ook de Nederlandse krant haalde. In 1885 had Péladan aan Khnopff gevraagd of hij een omslag voor een nieuwe uitgave van zijn Vice suprème wilde maken. De kunstenaar deed dat (hiernaast rechtsboven afgebeeld): een portret van protagoniste Leonora d’Este, maar een beroemde zangeres vond dat zij wel een heel grote gelijkenis vertoonde met het beeldende eindproduct. Het is een amusant stukje, dat niet alleen Péladan en Khnopff, maar ook nog eens de modernistische schildersbent Les Vingt aan de Nederlandse krantenlezer voorstelt:
In de expositie ‘Des Vingt’ waren Zondag drie teekeningen tentoongesteld ter illustratie van Joséphin Péladan’s werk Le vice suprème, een zonderling merkwaardig boek. Een der onderwerpen door den teekenaar Khnopff gekozen, was uit het XIILde hoofdstuk, ‘La fille du divin Hercule’, en stelde Leonora d’Este voor. ‘Naakt en wit als een visioen’ zegt de Réforme, ‘staat de schoone vrouw aan den rand van een afgrond; haar blik, als die eener sybille, is in zich zelve gekeerd; de trotscheën verdorvene van gedachte, heeft nog eenmaal hare begeerlijkheid bedwongen en achter haar, stralend en zilverbloed als haar sneeuwwit lichaam, verheffen twee leliën hare trotsche stengels.’ Nu was het hoofd van Leonora het sprekend portret van eene zeer schoone zangeres, Mme. Caron, de lieveling van het Brusselsch publiek, en men vermoedde dat deze weinig gestreeld zou zijn door deze wel wat compromitteerende hulde, aan hare persoon gebracht. Zondag te halfvier verscheen de schoone actrice, vergezeld van nog eene dame en den heer Anspach, in de zaal der tentoonstelling, bekeek de teekening; en wendde zich tot den secretaris om hem het opnemen van dit stuk, dat haar in hare waardigheid als vrouw innig krenkte, te verwijten. Zij eischte dat het stuk onmiddellijk zou worden weggenomen; de secretaris antwoordde, dat men er eerst met den heer Khnopff over spreken moest. Mme. Caron wilde toen zelf de teekening wegrukken waarop de secretaris haar wegnam en in veiligheid bracht. Op het oogenblik dat de actrice vertrekken wilde, verscheen de teekenaar. Mme. Caron voegde hem zeer zenuwachtig eenige woorden toe, waarop de heer Khnopff zijn teekening nam, en haar voor de oogen der diva in duizend stukken scheurde.
A propos vertalingen: er is natuurlijk wel de reeks die in de jaren 1920 door het Georg Müller Verlag te München werd uitgegeven – tientallen werken van Peladan. Zelf heb ik ‘Der Androgyn’ (1924, 1-10. Tausend, hoewel het copyright 1923 aangeeft). Nog niet aan lezen toegekomen, daar niet van. Het Müller Verlag bracht ook, al in de jaren 1910, zoveel van dat merkwaardige en altijd spannende werk van H.H. Ewers uit.