Marie Corelli’s ‘waarschuwing’ tegen de Groene Fee

‘The Sorrows of Satan’ smaakte naar méér Marie Corelli (1855-1924). Haar ‘Wormwood: A Drama of Paris’ (1890), dat deels op de Jack the Ripper-moorden uit 1888 gebaseerd zou zijn, wordt wel beschouwd als ‘proto-modernistisch’ en dat is zo gek nog niet. Het vertelperspectief is zodanig subjectief dat de waarneming van de verhaalde werkelijkheid volstrekt door dat perspectief bepaald wordt. Een nieuw literair procedé waarvan inderdaad rond 1890 op het klassieke modernisme van Marcel Proust en James Joyce anticiperende voorlopers als eersten voorzichtig gebruik zouden maken. […]

Na lezing van The Sorrows of Satan heb ik meteen alles van Marie Corelli in huis gehaald.  Want ook Corelli’s enkele jaren eerder verschenen  roman Wormwood: A Drama of Paris (1890), over dat typische fin-de-siècle-verschijnsel absinth, zou een aanrader zijn. En ja hoor!  De roman is in het Nederlands vertaald  als Alsem, en dat ook die vertaling hier te lande goed gelezen werd blijkt uit de herdrukken; ik had een derde druk in handen.

Wormwood, dat overigens deels op de Jack the Ripper-moorden uit 1888 gebaseerd zou zijn,  wordt wel beschouwd als ‘proto-modernistisch’ en dat is zo gek nog niet. Het vertelperspectief is zodanig subjectief dat de waarneming van de verhaalde werkelijkheid volstrekt door dat perspectief bepaald wordt. Een nieuw literair procedé waarvan inderdaad rond 1890 op het klassieke modernisme van Marcel Proust en James Joyce anticiperende voorlopers als eersten voorzichtig gebruik zouden maken. Het bekendst is Les lauriers sont coupés (1887) van Édouard Dujardins, een directe inspiratiebron voor Joyce. Ook in de Nederlandse literatuur tref je zo’n voorhoede aan. Bepaald werk van Lodewijk van Deyssel en Herman Gorter bijvoorbeeld, zou je zo kunnen kwalificeren. Zie hiervoor Epifanie. Ogenblikken van verlichting en verschrikking in de Nederlandse letterkunde rond 1900, de studie van Dick van Halsema. Voor het modernistische aspect van Wormwood kunt u hier terecht.

Wij concentreren ons nu meer op het sensationele aspect van de roman. Uit de voorrede blijkt al dat we weer eens iets smakelijks en ergs gaan lezen:

‘De ongelukkige hoofdpersoon van het hiernavolgend drama wordt aan de Hollandsche lezers niet voorgesteld als een voorbeeld van iets buitengewoon tragisch en zeldzaams; maar eenvoudig als een zeer gewoon type van een uitgebreide, steeds toenemende klasse. Mannen als Gaston Beauvais kan men iederen dag in Parijs tegenkomen, en niet alleen in Parijs, maar op ieder deel van het vasteland, waar de Vloek, die het onderwerp is van dit verhaal, is doorgedrongen. De ziekelijkheid van den hedendaagschen Franschen geest is welbekend en wordt voor vast aangenomen, zelfs door den Franschen zelf. Het atheïsme, de harteloosheid, de spotzucht en verregaande onzedelijkheid der moderne Fransche leerschool is niet te loochenen. Als een moord met meer dan gewone koelbloedigheid wreedheid wordt bedreven, vindt die gewoonlijk plaats in Parijs of in de naaste nabijheid; verschijnt er er een nieuw boek of schilderij dat walgelijk gemeen is, dan ontdekt men in de 9 van de 10 gevallen, dat de schrijver of kunstschilder een Franschman is. De winkelramen en de boekenstalletjes te Parijs zijn op zichzelf reeds voldoende getuigen van den nationalen smaak voor ondeugd en indecente grofheden, die niet genoeg afgekeurd en betreurd kan worden. Er zijn ongetwijfeld, vele oorzaken voor het ellendig, lage zedelijk peil, waarop de Parijzenaars tegenwoordig staan, maar ik aarzel niet te zeggen, dat een van deze oorzaken ongetwijfeld de vreeselijke Absinthemanie is, die zich over alle klassen, zoowel rijke als arme, uitstrekt. Ieder weet, dat in Parijs de mannen zekere gezette uren hebben, voor het toegeven aan dien noodlottigen hartstocht, even trouw en even plichtmatig als de Muzelmannen voor hun gebeden, en dat in korten tijd de liefde tot dat afschuwelijke vergif zich zoo met hun bloed en levenswijze vermengt, dat het een volstrekte noodzakelijkheid voor hun bestaan wordt.’ (p.3)

Zelfs tot in Nederland vinden deze verschrikkingen plaats:

Deze vreeselijke krankzinnigheid heeft niet slechts enkele individuen aangetast; maar het heeft zich in de hersenen van Frankrijk als natie genesteld, en broedt daar niets uit dan onheil, en vanuit Frankrijk heeft het zich verspreid, en verspreidt zich steeds verder over het geheele vasteland van Europa. Ik breng hierbij ook in herinnering, dat in de veelvuldige Fransche cafés en restaurants, die in de laatste tijd in Holland zijn gekomen, absinthe altijd te verkrijgen is tegen den gewonen lagen prijs. Aan Fransche gewoonten, Fransche modes, Fransche boeken, Fransche schilderijen wordt door de Hollanders de voorkeur gegeven, en wie kan voorzeggen, dat het drinken van spiritualiën ook niet à la mode zal worden in Nederland? voornamelijk in een tijdperk, waarin onze medici verklaren, dat het inspuiten van morphine snel toeneemt onder honderden vrouwen en dreigt in een manie te ontaarden. (p.4)

Lees ook:  Jan Siebelink — Suezkade (2008)

Absinthcafés, in Holland? Quelle horreur! Dat wist ik helemaal niet. Snel eens gaan kijken! Maar hoe weet de schrijfster dit eigenlijk allemaal? Niet uit eigen ondervinding uiteraard:

‘En wat de beschrijving betreft van “het bal masqué” der lagere klassen te Parijs, die ben ik grootendeels verschuldigd aan een zeer eerwaardig uitziend Engelsch tourist, die, naar zijn kleeding en manieren te oordelen, tot de ‘upper ten thousand’ behoorde, en wiens gesprek met een jongeren man ik afluisterde aan boord van een stoomboot van Thun naar Interlaken. Het was voorzeker de eerste buitenlandsche reis van het waardige individu – hij had de Fransche hoofdstad bezocht, en beschreef aan zijn vriend, een zeer vroolijk jongmensch, eenige van de ondervindingen, die den meesten indruk op hem gemaakt hadden. Dicht bij die twee zat ik onopgemerkt in een hoekje, en luisterde met verwondering en vermaak naar zijn enthousiastische beschrijving van den “can-can”, zooals hij die in een huis van twijfelachtigen naam had zien dansen, en kalm noteerde ik zijn uitlegging, die mij later voor literarisch gebruik nog wel eens te pas kon komen. Het fijnst gevoelige mensch kan nauwelijks onaangenaam getroffen worden, door de vervoering van een eerlijken en deftigen Engelschman, en daar ik zijn vervoering in mijn historie heb opgenomen, breng ik mijn beste dank hierbij aan den onbekende, die zoo geheel onbewust mij voorzag van de gloeiende beschrijving van iets, dat ik nooit gezien heb, en nooit verlang te zien.’ (p.5)

Yeah sure, miss Corelli. Na zo’n wervend, ‘waarschuwend’ voorwoord begeef je je natuurlijk wederom gezwind naar de, anno 2012 tweedehands, boekwinkel om een exemplaar van Alsem trachten te bemachtigen.

Ter afsluiting weer eens een literairhistorisch curiosum. Als je het mij vraagt was ook Jacob Israël de Haan een van Corelli’s vele lezers. Althans, een van de gruwelijkste en opvallendste beschrijvingen uit zijn Pathologieën is de zelfmoord van de moeder van Johan:

‘Zij was kalm genoeg, deze krankzinnig geworden vrouw. Zij ging naar hare eigen kamer terug om den dood te zoeken. Maar zij wist niet langs welken weg. Zij had geene snijdende of wurgende middelen, terwijl zij zich niet veel en luid bewegen durfde, om haren man niet op te wekken. Zij had wel veel weelderig haar; wanneer dat losgelaten was, kwam het ver over haar middel. Met hare fijne en snel bewegelijke vingers vlocht zij het losse haar in twee lange en stevige snoeren samen, die waren als van zijde gevlochten. Daarna wurgde zij zich, zonder beweging en zonder geluid, in het levende geweld van de haarstrengels, die zich van zelve vaster om haar stervende keel dichtdrongen.’  (p.4)

Als je het mij vraagt echoot dit de zelfmoord van een krankzinnig geworden absintheur uit Corelli’s roman:

‘Zijn gedrag werd onder den druk van deze psychische afwijkingen zoo vreemd en buitensporig, dat ten laatste het geduld van la belle uitgeput raakte en zij hem naar een krankzinnigengesticht liet vervoeren, waar hij volkomen op zijn plaats was. Daar, bij gebrek aan een snijdend instrument, worgde hij zich met zijn eigen vingers en maakte aldus zelf een einde aan zijn leven, evenals zijn vader voor hem. Verbeeld u eens, welk een volharding moet men niet bezitten, om zich op deze wijze te worgen!’ (p.183)

Marie Corelli, Alsem. Derde goedkope uitgave. Amsterdam, Veen, z.j. Een recente Engelse heruitgave is hier te vinden.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *