Maurits Wagenvoort – De droomers (1900)

‘De droomers’ van Maurits Wagenvoort zou een minor classic uit de literatuur van het fin de siècle moeten zijn. Niet zozeer om de literaire kwaliteiten, maar omdat het zeer typisch voor zijn tijd is en zeer vermakelijk, haast filmisch, leesvoer. Helaas wonen we in Nederland, en is het boek dus nooit herdrukt en zeer zeldzaam. […]

Naar aanleiding van de hier onlangs aangekondigde tentoonstelling over Thomas Cool herlas ik aandachtig de roman De droomers van Maurits Wagenvoort. Geweldig boek. Het zou een minor classic uit de literatuur van het fin de siècle moeten zijn, zoals bijvoorbeeld Jean Lorrains Monsieur de Phocas (1901) dat ook is. Niet zozeer om de literaire kwaliteiten, maar omdat het zeer typisch voor zijn tijd is én zeer vermakelijk, haast filmisch, leesvoer. Helaas wonen we in Nederland, dus het boek is nooit herdrukt, wildzeldzaam en de kans dat onze lezers deze roman ook zullen kunnen lezen is op z’n zachtst gezegd niet zo groot. Daarom een ietwat uitvoerig stuk over de roman die door Louis Couperus – zoals bekend goed bevriend met Wagenvoort – een van diens ‘mooiste boeken’ genoemd is. En Couperus had mijns inziens weer eens gelijk!

Ik heb De Droomers niet zelf (her)ontdekt. Die eer gaat naar Jacqueline Bel. Onder andere in haar artikel ‘De droomers van Wagenvoort: anarchisme en mystiek in het fin de siècle’ (Literatuur, 6, 1989) en hierop aansluitend in haar proefschrift Nederlandse literatuur in het fin de siècle schenkt zij er aandacht aan. Voor de contemporaine receptie en de cultuurhistorische context verwijs ik naar deze publicaties. Wij zoomen hier natuurlijk, wat dacht u anders, in op de bibliofiele aspecten en triviale details betreffende de décadence.

Het is, zoals al het literaire werk van Wagenvoort, een behoorlijk zeldzaam boek. Althans, voor zover ik – die pas net komt kijken  dat kan beoordelen. Mijn exemplaar schafte ik aan bij een eens beroemd hoofdstedelijk antiquariaat. Ik wou overigens dat ik daar meer zeldzame Wagenvoorten had aangeschaft, want die liggen daar nu in de kelder, achter de heden ten dagen bijna immer gesloten deuren, stof te vergaren. Daarna ben ik enkel eens een los deel op een boekenmarkt in Bredevoort tegengekomen, dat ik toen stom genoeg niet gekocht heb voor de één gulden die ervoor gevraagd werd. Vervolgens was ik overigens wel zo snugger om voor 7,50 gulden zijn autobiografie De vrijheidzoeker en zijn beroemde cultboek Het koffiehuis met de roode buisjes te kopen. Tijdens mijn arme studententijd was ik echter zo onnadenkend om deze te verkopen voor 75 euro per stuk, wat ik toen een hoop geld vond voor een boekje. Eeuwig zonde, want ik had er nu nog veel meer voor kunnen vangen. Nu ja, handelsmijmeringen van een gemankeerde bibliofiel.
O ja, bestaat er nu ook een tweede druk uit 1908? Ik meen die ooit gezien te hebben, maar ik kan ‘m niet meer terugvinden. Ook is er, zoals al eens hier besproken, sprake geweest van een Franse vertaling, maar ook die is geloof ik nimmer verschenen.

De meeste romans van Wagenvoort zijn behoorlijk slecht. Dat gold vond ik ook voor De droomers, toen ik het een jaar of tien geleden voor het eerst las. Het begin was aardig, maar vervolgens gingen de personages zich te buiten aan essayerende uitwijdingen die me niet konden boeien. Desondanks bleef ik de trotse bezitter van het boek en raakte ik ook gefascineerd door de roman en door Wagenvoort zelve.

Toen ik de roman herlas, ouder en wijzer, bleek de roman opvallend fris en bovenal zeer vermakelijk en interessant. Een reden hiervoor is mogelijk dat het in Parijs rond 1900 speelt – dat je al lezende ziet en hoort en ruikt – en gedreven, haast gepassioneerd is geschreven. Het verhaal is ook wel een rechtvaardiging van het anarchisme genoemd. Er vallen overigens niet oninteressante parallellen te trekken met het anarchisme en het hedendaags terrorisme, of althans de ‘hype’ (lees: de angst ervoor) eromheen.
Het verhaal, voor we het vergeten, gaat over de jonge Hugo Vos, die vanwege majesteitsschennis Nederland moet verlaten en in Parijs kennis maakt met en een nieuw leven opbouwt te midden van anarchisten, mystici en decadente figuren. Leuk! Hoe het hem verder vergaat, doe ik niet uit de doeken, daar ook de plotontwikkeling, of beter gezegd het einde, reuze verrassend is. Ik focus nu op enkele aspecten van de roman die mij bekoorden, in de bizarre hoop dat een welvarende uitgever dit ook leest en spontaan tot een heruitgave besluit, zodat u, lezer, ook eens een nieuwe fin de siècle-leeservaring heeft. Eventueel mogen van mij bij heruitgave de essayerende passages ingekort worden.

De roman is leuk geschreven. Dit vond ik bijvoorbeeld een aardig neergezet beeld:

De dames Rénouard zaten met open mond te luisteren en twee poppen, op een tafel in den hoek van het vertrek, staarden met wijd-geopende oogen Mme Pedrini aan, alsof zij, kleine prinsesjes, die geen tijd hadden te volgroeien, nu voor ’t eerst hoorden, hoe ’t in de gezelschappen, welke voor haar bestemd zouden geweest zijn, indien die verfoeilijke Garibaldianen niet een geheele oude wereld hadden verwoest, was toegegaan, terwijl de pop, die Mlle Malise bezig was aan te kleeden toen Mme Pedrini kwam, als bezwijmd lag in haar schoot, de armen als van wanhoop opgeheven, de oogen gesloten. (Dl. I, p.58)

Lees ook:  Een studentikoze anekdote over Louis Couperus

Ook de moordscène en het daarna snel volgende einde vind ik heel vaardig gedaan – voor een als derderangs bekend staand schrijver welteverstaan.

Voor deze recensent niet onbelangrijk voor de waardering van een boek is of het beïnvloed is door zijn lievelingsschrijver J.K. Huysmans. En ja hoor! Dat is hier het geval. Ik wist dat al, las dat al eens ergens, maar het was me niet duidelijk. Nu wel. De droomers draagt de sporen van met name Huysmans La bàs. Dat wordt duidelijk uit de middeleeuwse thematiek, de waardering van de middeleeuwen, maar bij herlezing zag ik met name een parallel in de opbouw van beide romans. Net als Huysmans’ Durtal doet Hugo Vos kennis en wijsheid op terwijl Parijs doorkruist en malle types bezoekt, die doorgaans drie hoog achter wonen. Een van die types is Prins Ghimaldi en zijn zuster Lucia: laatste telgen van een oud Italiaans adellijk geslacht. Ze zijn gestrand in Parijs, waar ze tevergeefs proberen de verfijnde glorie uit hun verleden hoog te houden. Reuze decadent! Lucia is ‘een edelvrouw uit lang-verleden tijden, door den dood vergeten’ (I p. 63). De uitwijdingen over hun decadentie, hun levend dood zijn, zijn talloos. Overigens is er in hun familieverhaal, dat uitvoerig verteld wordt, sprake van een prinses d’Este (I p. 146): een naam die Wagenvoort vast heeft ‘geleend’ van de hoofdpersoon van Le vice suprême (1884), de decadente klassieker van Joséphin Péladan. Ook zijn er enkele, overigens heel voorzichtige, toespelingen op homoseksualiteit, destijds natuurlijk héél decadent.

Daarnaast is er nog de Zweedse baron Von Tigernskiöld, die, gelijk Monsieur de Phocas zelve, geregeld Azië doorkruist, op zoek naar allerlei zweverige, nieuwe, ‘decadente’ filosofieën. Of père Vandamme: alchemist en handlezer – die had zo door Huysmans opgevoerd kunnen worden. Ook wordt er verhaald van een priester die op zijn achterwerk de tien geboden zou hebben getatoeëerd; als dat geen directe referentie is naar Huysmans (en de werkelijk-bastaande?) satanistische priester die het Heilige Kruis op zijn voetzolen zou hebben gekerfd om zo constant de Here ten voeten te treden! Daarnaast heeft Hugo Vos, terwijl hij door Parijs zwerft,  mijmeringen die sterk aan die van Durtal doen denken (cf p. dl I p. 236). Dolletjes.

Wat betreft Wagenvoort in relatie tot andere schrijvers: Couperianen kennen Wagenvoort en zijn werk uiteraard. Hij is ook wel ‘een mislukte Couperus’ genoemd. De droomers kan zo in aansluiting op Majesteit en Wereldvrede gelezen worden, waar het bepaald door beïnvloed is, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het gebruik van fictieve landnamen als Dinkara en Roetelie.
Ook interessant is dat zoals bekend Couperus’ Duco van der Staal uit Langs lijnen van geleidelijkheid mogelijk geïnspireerd is door – daar is-ie eindelijk – de schilder Thomas Cool. Wagenvoort was goed bevriend met Cool en heeft hem in De droomers op levendige wijze neergezet als de sociaal-idealistische schilder Terhaer. Dit is belangwekkend in verband met de achtergronden van Couperus’ klassieke roman. Heden ten dage is Cool niet zo beroemd meer, maar hij is, dankzij de huidige tentoonstelling, terecht weer onder het stof vandaan gehaald. Zelf had hij – als we Wagenvoorts roman kunnen geloven – een ander inzicht in zijn kunsthistorische toekomst:

Dan, hij was egoïst: hij zag, hoorde, bewonderde niets anders dan zich-zelf en zijn eigen werk. Zeker, hij was, vond Hugo, een groot geïnspireerd kunstenaar. Men mocht nu om zijn werk glimlachen, zooals Vondel glimlachte om het werk van Rembrandt, er zou een tijd komen, dat men het tegen goud zou opwegen. Maar Terhaer was daarvan ook zoo overtuigd, dat hij zich enkel bij de grootsten uit het verleden geleek (…) alsof hij hun aller meester was. (…) Met zijn groote, blauwe oogen van droomen zag hij zijn werk in de toekomst, in het beste licht van de zalen der Europeesche museum. (Dl. II p.22)

Helaas, het heeft niet zo mogen zijn. Ook de roman van Maurits Wagenvoort is, ondanks dat het destijds behoorlijk wat stof deed opwaaien – er zouden zelfs kamervragen over zijn gesteld – onder datzelfde stof terecht gekomen. Zonde, want voor de liefhebbers van vermakelijk leesvoer van rond 1900 is De droomers een boeiend, curieus en bibliofiel hebbeding!

Maurits Wagenvoort – De droomers. Amsterdam, Becht, 1900. 8vo. 2 dln. 244; 214 pp. Lichtgroen linnen met groene decoratie en belettering (ontwerp: Cornelia Hartz). Verkrijgbaar: nergens.

Eén gedachte over “Maurits Wagenvoort – De droomers (1900)”

  1. Beste Sander Bink,
    de lijntjes tussen De Droomers, Langs lijnen en Cool, komen ook in mijn boek Thomas Cool 1851-1904; Een Friesch Schilder aan de orde. Mag het als bewijs gelden voor de stelling dat Cool toch een zekere mate van bekendheid moet hebben gehad. Dat zoiemand zo in de vergetelheid kan vallen.

    laatste nieuws; in tegenstelling van wat men bij het Fries Museum dacht, blijkt men een echte Cool te in bezit te hebben. Hoe hij daar terecht is gekomen is vooralnog onbekend.Achterop de lijst staat de naam: J.J. Kijlstra; dat was Cools schoonvader [dominee in Bears [Frl]. Als tweede hint zit aan de achterkant een kaartje met de tekst R. Wigersma, dierenarts, st. Anneparochie.
    De voorstelling: het Forum Romanum in tegenlicht van de ondergaande zon, de hemel staat in brand.

    vr.gr. Willem Winters

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *