Nescio’s weemoedige herinneringen aan 1900

Een fraaie schets van Nescio: ‘Ik ben een nutteloos mensch, dat wist ik eigenlijk allang. Word ik opgebeld of ik plotseling een een artikeltje wil leveren over het Amsterdam van Breitner. Blijkbaar iemand die me voor een serieus mensch houdt en een bewonderaar van de Kunst, God weet wat voor een kenner.’ […]

Met ‘de literatuur en cultuur van het fin de siècle’ en de daarbij behorende thema’s en associaties heeft het literaire werk van Nescio strikt genomen niet zo veel te doen. Nescio’s officiële entree in de Nederlandse letteren vindt ook pas plaats in 1911, wanneer ‘De uitvreter’ in De Gids verschijnt. Dat geeft natuurlijk allemaal in het geheel niet. Nescio is een geweldig schrijver. Dat hij hier af en toe genoemd wordt is eerstens om die reden, en ten tweede omdat hij in zijn leven en werk her en der tegen ‘het fin de siècle’ aanschampt. Zo schreef hij bijvoorbeeld de schets ‘Heimwee’ over zijn door Van Eedens Walden geïnspireerde kolonie-ervaring. En daar Nescio in 1882 geboren is en in 1961 overleed, heeft hij, scherpzinnig waarnemer als hij was, de overgang van rond 1900 naar de twintigste eeuw en de veranderingen die dat meebracht wel degelijk bewust meegemaakt. Een fraaie schets daarover is zijn waarschijnlijk voor de meeste lezers ietwat onbekende ‘L’Incomparable’. Te uwer literair genoegen volgt het daarom hier in zijn beknopte geheel:

27-9-47

L’Incomparable. Hoe kom ik daaraan? Ik weet ’t niet, zoo maar in me opgekomen denk ik. Misschien blijven hangen uit iets dat ik eens gelezen heb. Dat ’t Fransch is beteekent niets, zoo’n woord kan daarom best zoo maar eens bij me naar boven zijn gekomen. Als ik een citaat geef is het meestal helemaal geen citaat en als ik er ooit een auteur bij noem is het gelogen.
Amsterdam l’incomparable. – Ik ben een nutteloos mensch, dat wist ik eigenlijk allang. Word ik opgebeld of ik plotseling een een artikeltje wil leveren over het Amsterdam van Breitner. Blijkbaar iemand die me voor een serieus mensch houdt en een bewonderaar van de Kunst, God weet wat voor een kenner.
’t Eerst wat je dan voor je ziet zijn natuurlijk de paardentram en de pilaren van de oude beurs. En dan realiseer je dat ze daar naturlijk een oude sok voor moesten hebben met weemoedige herinneringen uit 1900. En dan zijn ze toch verkeerd. Iederen dag op m’n fietsie vraag ik me af hoe ik dat allemaal tot iets vereenigen kan: die kromme watertjes met de zon er in, de koeien in de wei, de wilgen, de populieren en hun schaduw, het riet, de kromme weggetjes, de boomgaarden waar de appels in hangen en de ladder tegen den boom staat, de plassen, de Zuiderzee met de scheepjes, den Pietersberg, de heuvels bij Vaals en Wolfshaag, het water bij Hellevoetsluis, de torens van Kampen, het Leidscheplein, de Leliegracht en de vele meisjes en vrouwen. En zooveel meer. Dat dat van nu.
Het is me godsonmogelijk moedwillig me te concentreren op hoe het was in 1900; Het Beurspoortje, Zeemanshoop, De Nieuwe Zijds-Kapel. Wat hebben we er niet voor in de plaats gekregen: de Industriele Club, het Bunge-huis, Het Scheepvaarthuis.

Lees ook:  'Ik wou dat ik Eline Vere was'

Nescio, ‘L’comparable’, in Tirade, feb. 1962, p. 101.

3 gedachten aan “Nescio’s weemoedige herinneringen aan 1900”

  1. Ach ja, zo gevoelen wij ons ook wel eens. Maar hier maakt de schrijver (Grönloh dan) een heel klein foutje in zijn tekst: Wolfshaag – het is Wolfhaag, zonder die S. Of heeft hier de gewaardeerde transcribent een erreur gemaakt? En voor mijn komende Grote Roman zou Wolfshaag ook minder prettig klinken. Wolfhaag, daar houden we het op.

  2. Waarde Wim,
    Nescio schrijft, ik keek het na, WolfShaag. Naar uw Grote Roman kijken wij uiteraard verwachtingsvol uit!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *