Nikolaus Harnoncourt speelt tevens muziek van het fin de siècle

Naast een aantal zeer populaire symfonieën, waarvan die ‘Uit de Nieuwe Wereld’ zonder de geringste twijfel de publiekslieveling is, heeft Antonín Dvorák in de laatste periode van zijn aardse leven vijf symfonische gedichten gecomponeerd die hun oorsprong vinden in de folklore van de hem omgevende landstreken. ‘De Woudduif’ is de muzikale uitbeelding van een korte volksballade. […]

Een hele ontwikkeling
Antonín Dvorák (1841-1904) heeft vijf symfonische gedichten geschreven, waarvan alleen  Heldenlied, opus 111, in 1897 werd gecompleteerd, alle andere heeft hij alle in 1896 aan de wereld geschonken. Het laatste van die vier — De Woudduif, opus 110 — kunt u op woensdag 5 augustus beluisteren op de Duitse radiozender NDR Kultur, als tweede onderdeel van een etherconcert tussen 19:30 uur en 20:00 uur. Na een ouverture van Hector Berlioz, gespeeld door een ander ensemble, treedt Nikolaus Harnoncourt op de voorgrond met het Concertgebouworkest.
Harnoncourt (*1929), die als barok-specialist vier decennia geleden is begonnen met het veroveren van de muziekwereld die aanvankelijk marginaal, doch relatief snel rijp werd voor het begrip authenticiteit en de eerste pogingen die in praktijk te brengen — althans zo goed mogelijk, aangezien we nu eenmaal niet kunnen beschikken over opnamen uit die periode. Dat werd aangetoond met niet alleen optredens door ensembles van allerlei omvang die zich, al dan niet met — eventueel terecht — succes tijdelijk, of zelfs langdurig, hebben weten te handhaven. Na Bach en Vivaldi, alsmede andere mindere goden van de barok, ging Harnoncourt ertoe over eveneens te zoeken naar mogelijke vormen van authenticiteit voor Mozart-uitvoeringen. Vervolgens kwamen Schubert en anderen aan bod, en uiteindelijk is Nikolaus Harnoncourt — mede via Johann Strauss — in het fin de siècle beland. Revolutionair klonk onder meer zijn Achtste Symfonie van Anton Bruckner, inmiddels alweer een klein decennium geleden.

Een treurende weduwe
In het jaar dat Anton Bruckner (1824-1896) is overleden, schreef Dvorák De Woudduif, gebaseerd op een korte ballade van Karel Jaromír Erben (1811-1870) — een historicus die zich onder meer heeft gespecialiseerd in folkloristisch-Tsjechische dichtkunst, van wie Dvorák eerder ballade-teksten had gebruikt  — over een treurnis huichelende jonge weduwe die hoogstpersoonlijk haar echtgenoot had vergiftigd. Als ze kort daarop heeft kennisgemaakt met een aantrekkelijke jongeman en enige tijd daarna met hem in het huwelijksbootje is gestapt, stelt ze vast dat boven het graf van haar vermoorde wederhelft een woudduif koert en daarbij van geen ophouden weet. Dan gelooft zij dat ze daarin de klagende stem van de aldaar begraven man herkent, en daardoor zo aangegrepen en tegelijkertijd gekweld door wroeging en spijt, maakt ze een eind aan haar leven. Als de lijkstoet haar lichaam naar de open plek in het bos begeleidt, is het klaaglijke geluid van de woudduif nog steeds te horen.

Lees ook:  Tweemaal Brahms Tweede op zondag 17 mei

Vijf onderdelen
Het symfonisch gedicht kent vijf onderdelen, die de fasen weergeven van het gebeuren binnen de ballade: een treurmars voor de begrafenis van de vermoorde man; een allegro voor de kennismaking met de opgewekte landman.
Dan volgt het centrale deel: een molto vivace voor de feestelijkheden ter gelegenheid van het (nieuwe) huwelijk: een waarachtige ländliche Hochzeitsmusik, die ongeveer de helft van de gehele compositie in beslagneemt, en geen van de kenners van Dvoráks muziek zal zich daarover verbazen, aangezien we dergelijke muziek met een nadrukkelijk danskarakter — ook zo typerend voor de streken waar zich veel van zijn werk afspeelt — voorgespeeld krijgen.
Een andante karkteriseert zowel het motief van de bosduif, alsmede het berouw van de daderes; een anders getint andante (piu lento) beeldt de zelfdoding en de teraardebestelling van de moordenares uit.
Dvorák heeft voor zijn doen een niet al te diep in thema’s verder gravend stuk geschapen, met een eveneens eenvoudig gehouden bosduif-motief: twee fluiten omspelen steeds weer herhaalde hoge harptonen, uitmondend in een diminuendo morendo.
Twee jaar nadat de componist De Woudduif (Holoubek) had voltooid, werd het symfonisch gedicht voor het eerst gespeeld.
____________
Afbeeldingen

1. Buste van Antonín Dvorák, van de hand van Josefa Maratky.
2. Barok-specialist Nikolaus Harnoncourt in de tijd dat hij zich indringender met de muziek van Mozart zou gaan bezighouden. Op de foto zien we hem tijdens een repetitie met het Concertgebouworkest in de meest bezochte concertzaal ter wereld. (De foto is genomen door Kees van den Bergh — Eemnes-NL, en siert de dtv/Bärenreiter-paperbackeditie van Nikolaus Harnoncourt: Der musikalische Dialog uit 1987; oorspronkelijk in een gebonden editie verschenen in 1984 bij Residenz Verlag, Salzburg.)
3. Karel Jaromír Erben, historicus, dichter en auteur van onder meer verzamelingen van Tsjechische volkspoëzie wordt door velen als de meest vooraanstaande Tsjechische dichter beschouwd. Tekening Jan Vilimek (1860-1938).

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *