Oud breaking news door een open deur: Lodewijk van Deyssel was zwaar autistisch.

Bij het opzoeken van gegevens voor een voetnoot stuitte ik in mijn laptop op onderstaand artikel over Lodewijk van Deyssel en het autisme. Dat was toen hot en is het nog steeds. U bent het, ik ben het niet,  mijn psychiater is het en Van Deyssel was het ook, als u althans onderstaand, als immer beschamend wollig en onbegrijpelijk geschreven (vergeef me, het is van elf jaar geleden, ik was nog heel jong en dacht in de totale verstandsverbijstering die ik van ongeveer 2008 tot 2015 wat dat betreft had  dat het zinnig was om over literatuur te schrijven of dat het mensen zou boeien), niet eerder gepubliceerd artikel uit 2009 volgt. Asperger bestaat geloof ik officieel niet meer, maar die onzintermen zijn allemaal onderling inwisselbaar hoe dan ook.

**

Onlangs las ik, een groot deel van, de Badplaatschetsen van  Lodewijk van Deyssel. Ik had deze nimmer aandachtig gelezen aangezien ze, zoals het meeste werk van Van Deyssel, kris kras in zijn Verzameld Werk staan en dat maakt het overzichtelijk lezen niet gemakkelijk. Maar juist deze onoverzichtelijkheid van Van Deyssels oeuvre alsmede enkele opmerkingen in het nawoord van de Badplaatschetsen en inhoud en onderwerp van deze volstrekt auto-biografische schetsen wekten bij mij een ander, nieuw?, inzicht op Van Deyssel en zijn werk. Misschien is dit echter een volstrekt onzinnig inzicht maar misschien ook weer niet. Van Van Deyssel is wel gezegd dat hij een beetje gek was en misschien wel redelijk krankzinnig. Dat was hij echter zeker niet. Wel had Lodewijk van Deyssel, als je het ondergetekende, die uiteraard verre van een psychiater is, vraagt en hem toestaat amateur-historisch-biografisch-psychologisch te werk te gaan, een nogal zware vorm van het syndroom van Asperger, wat veel van zijn gedragingen, werk[wijze] verklaart en mogelijk zelfs ‘zijn’ literaire stroming, het sensitivisme. Ik zal dit beargumenteerd en voorzichtig toelichten. Voor een theoretische fundering van deze vorm van biografisch pyschologisme verwijs ik naar de door Hans Renders geredigeerde bundel Biografie en psychologie (2007). In deze bundel worden uitvoerig door de psychologie ontworpen verklaringsmodellen toegelicht waar de biograaf zijn voordeel mee kan doen bij de verklaring van de gebiografeerde.

Een korte geschiedenis: Het syndroom van Asperger is een vorm van autisme waarbij echter niet, zoals bij ‘klassiek autisme’ doorgaans het geval is, geen sprake is van ‘mentale retardatie’. Het is vernoemd naar de Oostenrijkse kinderarts en psychiater Hans Asperger, die in 1944 een proefschrift schreef over het uiteindelijk naar hem vernoemde verschijnsel.  Pas in 1981 kreeg dit echter de aandacht die het verdient. En pas sinds 1994 is het ‘officieel erkend’  en heeft het een eigen DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders ). Eigenlijk staat het onderzoek naar Asperger nog redelijk in de kinderschoenen. Letterlijk, want de meeste studies ernaar focussen zich op de verschijnselen bij kinderen. Pas de laatste vijf jaar is men bezig om methoden en instrumenten te ontwikkelen om Asperger bij volwassenen vast te kunnen stellen en te ‘behandelen’ Niet onbelangrijk want vaak op latere leeftijd ‘merken’ volwassenen vaak dat ze het blijken of kunnen hebben.

Simpel gezegd is Asperger ‘iets’ in de, vaak mannelijke, hersenen waardoor het evenwicht tussen het  EQ (de emotionele intelligente) en de IQ verstoord is geraakt. Dit heeft genetische oorzaken. Gevolg daarvan is dat, wederom simpel gezegd, mensen met Asperger vaak een beetje ‘anders dan anderen’ zijn of overkomen. In sociaal en praktisch opzicht zijn ze vaak nogal onhandig en presteren ze slecht, in intellectueel en theoretisch opzicht blinken zij uit en kunnen in principe zeer goed presteren. Het eerste genoemde belemmert echter doorgaans het tweede. Het stereotype voorbeeld is dat van het jongetje dat alles van sterrekunde weet, maar maar moeilijk vriendjes kan maken.

Goed, Lodewijk van Deyssel nu. Eerstens leggen we hem naast de relevante DSM-IVcriteria voor Asperger.  Het blijft een heikele zaak, zeker meer dan vijftig jaar na het overlijden van de patient maar Van Deyssel lijkt aan haast alle criteria te voldoen.

Voorzichtigheid blijft echter geboden daar Asperger niet 1-2-3 simpel vast te stellen is, maar vaak door van alles bij elkaar te leggen en te bekijken blijkt de diagnose gesteld te kunnen worden. “Veel mensen met het aspergersyndroom zullen zich oppervlakkig gezien, net zo ontwikkelen als ieder ander. Pas als nauwkeurig naar zo’n persoon gekeken wordt of als de persoon uitgebreid psychologisch onderzocht wordt, zal blijken dat er iets aan de hand kan zijn. Mede hierdoor krijgen veel mensen met het syndroom van Asperger relatief laat een juiste diagnose.”

  1. Kwalitatieve tekortkomingen in de sociale interactie, wat blijkt uit minimaal twee van de volgende criteria:

1.Duidelijke tekortkomingen in meerdere vormen van niet-verbaal gedrag, bijvoorbeeld rechtstreeks oogcontact, gelaatsexpressie, lichaamshouding en gebaren in sociale context.

2.Onvermogen tot het aangaan van relaties met leeftijdgenoten die passend zijn bij het niveau van ontwikkeling.

3.Ontbreken van het spontaan delen van vreugde, interesses of prestaties met anderen (bijvoorbeeld geen voorwerpen tonen, geven of aanwijzen).

4.Gebrek aan sociale of emotionele wederkerigheid.

Dat Van Deyssel niet aansluit bij zijn directe omgeving en leeftijdgenoten mag bekend zijn. Hij is altijd de vreemde eenling gebleven. Van mensen met Asperger wordt wel gezegd dat het leven ‘een groot examen is’. Met name het sociaal functioneren geeft de allergrootste, een dagelijkse strijd. Dit is bij Van Deyssel overduidelijk het geval. Hoe hij het ook probeerde, het lukt hem niet: ‘privé-aantekeningen en brieven van Van Deyssel zelf getuigen telkens weer van de moeizame wijze waarop hij zich zwetend en struikelend een weg baande door de wereld. In de tijd van de Badplaatsschetsen was de confrontatie met de buitenwereld voor hem zo angstaanjagend geworden, dat hij op een gegeven moment zelfs serieus overwoog om dan maar in vermomming een bezoek aan Amsterdam te brengen’ (M. Kemperink, nawoord bij genoemde uitgave). Het sociale onvermogen leidt doorgaans tot ernstige angstklachten:

“Drukke sociale gebeurtenissen zijn voor een persoon met het aspergersyndroom vaak onaangenaam; een activiteit is belastend en inspannend in plaats van ontlastend en ontspannend zoals dat voor iemand zonder het syndroom van Asperger zou zijn. Van daaruit kan zich dan logischerwijs stress, onzekerheid of angst ontwikkelen. Veel mensen met het syndroom uiten wel de wens om een sociaal leven te hebben, maar negatieve ervaringen als gevolg van hun sociaal (on)vermogen zorgen er in veel gevallen voor dat men op dat gebied grote beperkingen voelt.” (Wikipedia).

Gelukkig had Van Deyssel nog een vrouw die hem enigszins redden kon. De tweede reis naar de badplaats was deze bij hem: achter ‘haar beminnelijke wijze van optreden kon hij zich enigszins verschuilen. (…) Wel bleef het moeilijk voor hem zich in deze vreemde omgeving te handhaven en moesten er tal van kleine, maar toch heel beangstigende sociale hindernissen worden genomen.’ (idem). Een bekend fenomeen. In een recente aflevering van het populaire tijdschrift Psychologie (augustus 2009) vertelt de 43-jarige Wil tijdens het interview over zijn Asperger: ‘Als ik dit gesprek alleen zou moeten voeren, zou ik onrustig zijn en niet goed weten hoe ik het moest aanpakken. Als Angeline erbij is, kan ik met haar meeliften. Dat doe ik eigenlijk altijd. Ik kijk bij haar de kunst van het communiceren af. Zij is mijn coach.’

[De vrouw van Van Deyssel moest toch soms een theedoek over haar hoofd doen als er bezoek kwam? Dat is toch gedocumenteerd door Prick of Boijmans? Dat is totaal gestoord. Nare, enge man. Zou helemaal niet meer gelezen mogen worden nu. SB, 2020]

Nog significanter is de angst voor verandering. Dat Van Deyssel deze angst in buitengewoon sterke mate had blijkt mijns inziens bijvoorbeeld aan de extreme hoeveelheid dagboeken en aantekeningen (‘Woordenboek van indrukken’; ‘Hygiënisch dagboek’; ‘Dagboek van appreciaties’; ‘Gedachtenboek’ etc.)  die hij bij hield: een poging om grip te krijgen op de hem overprikkelende, loodzware werkelijkheid. Volgens expert Simon Baron-Cohen is dit, de weerstand tegen en moeite met, de kern van autisme en Asperger: ‘net zoals een te snelle stijging van de bloedsuikerspiegel tot problemen leidt bij mensen met diabetes type I, leiden onverwachte veranderingen tot problemen bij mensen met autisme of het Asperger-syndroom. (Dit syndroom) hangt samen met de sterke drang om gebeurtenissen te systematiseren, om ze zoveel mogelijk voorspelbaar te maken. Alles wat op een onvoorspelbare manier gebeurt, kan paniek veroorzaken en leiden tot terugtrekken of vermijden, of tot een wanhopige poging de voorspelbaarheid te herstellen door bepaalde dingen in een vast patroon of vaste volgorde te doen.’ (Autisme en Asperger-syndroom: de stand van zaken, 2008).

Ik denk dat Van Deyssel aldus in ieder geval voldoet aan criterium 2 en in hoge mate aan 1, 3 & 4.

  1. Beperkte herhaalde en stereotiepe gedragspatronen, interesses en activiteitenpatronen, wat blijkt uit minimaal één van de volgende criteria:

1.Overheersende preoccupatie met een of meer stereotiepe en beperkte interessepatronen die afwijkend is in intensiteit of aandachtsgebied.

-Dit zouden zijn preoccupatie met de taal en literatuur én met zichzelf en zijn levensmoeilijkheden kunnen zijn. Een zeker egocentrisme en arrogantie was Van Deyssel, zoals bij veel mensen ook niet vreemd overigens: “Iemand met het syndroom van Asperger heeft het soms moeilijk emoties van anderen te plaatsen, in het bijzonder de subtiele boodschappen door gelaatsuitdrukkingen, oogcontact en (intiem) lichamelijk contact. Ze zijn vaak sterk egocentrisch, maar lang niet altijd egoïstisch. (…) De combinatie van beperkingen én uitzonderlijke mogelijkheden die deze kunnen camoufleren, kan op school soms leiden tot problemen met leraren, de organisatie of medeleerlingen. Sommige mensen met het syndroom van Asperger negeren of beseffen niet hun status in hun sociale omgeving, omdat dit een sociale conventie is. Ze behandelen iedereen dan zo’n beetje hetzelfde, los van de sociale positie. Kinderen met het syndroom van Asperger gaan bij leraren nogal eens door voor ‘probleemleerling’. Een soms beperkte tolerantie voor ordinaire opdrachten zonder uitdaging maakt dat een leerling met het syndroom van Asperger een lage frustratiedrempel kan hebben en dan arrogant en ongedisciplineerd overkomt. Het kind zelf kan als gevolg daarvan agressie-aanvallen en vluchtgedrag vertonen.”

Lees ook:  DBNL — Nieuwe titels (oktober 2008)

Dit lijkt me allemaal opgaan voor Van Deyssel. Zie voor zijn onhandelbaar en moeilijk gedrag als kind De Kleine Republiek, Vincent Haman, de roman over de jeugdige Van Deyssel door zijn zus Catharine De huistiran (1883), de Prickbiografie etc. Zie ook in laatstgenoemde en in van Deyssels werk voor talloze plekken van arrogante zelfoverschatting. Typisch is de bijvoorbeeld de brief van Verwey, uitvoerig geciteerd in het eerste deel van Pricks biografie (p. 912-915) over Van Deyssels ‘grootheidswaanzin’ en zijn plan om ‘Keizer van Europa’ te worden door middel van zijn intelligentie. Daarnaast zijn Het Ik, De koning der eeuwen, zijn zichzelf en anderen overschreeuwende kritieken: heel veel zicht op de concrete werkelijkheid had de autistische Van Deyssel nu eenmaal niet. Wat vervolgens het prachtigste proza opleverde, schijnbaar paradoxaal genoeg.

2.Duidelijk inflexibel vasthouden aan niet-functionele routinehandelingen of rituelen.

3.Stereotiep en herhaald motorisch gedrag (bijvoorbeeld fladderen of draaien van handen of vingers of complexe bewegingen met het hele lichaam).

-Stereotiep gedrag en niet-functionele routinehandelingen typeren het (schrijf)gedrag van Van Deyssel buitengewoon sterk. Voor het schrijven van een boekbespreking had hij namelijk de allergrootste routinnehandelingen nodig alvorens ook maar een letter te kunnen schrijven. Zie bijvoorbeeld zijn ‘Het schoone beeld’:

‘Als er een nieuw boek van Maeterlinck bij mij in huis komt, is dat al een heele geschiedenis. Eerst sluit ik het al dadelijk weg, zoo dat ik het niet meer zie. Dan, na eenige dage, denk ik: ‘zou het kunnen van-daag? Hoe ben ik van-daag, is mij dag mooi genoeg?’  Ik mag niet al te mooi, niet aktief mooi zijn, want dat moet ik dan zelf benutten en dat mag niet kwijnen onder de lichtschokken van wat mij nog mooyer lijken zou. Maar vooral mag ik niet leelijk zijn, neerslachtig en dof, want, o, dan zou ik het minder goed zien, dan zou ik het schenden door het te befloersen met mijn lelijkheid. Ik moet een dag hebben van neutrale beminnelijkheid en openheid, als een lichtgrijze, sober-mauve achtergrond voor de weerspiegeling van het boek in mij. En dan een mooye, lange, stille ruimte op dien dag, om het te ontvangen.’ (Verzamelde Opstellen IV, p. 197).

Dat zulke routineuze omslachtigheid uiteindelijk tot weinig concreets leidt (zie onder) mag duidelijk zijn: ‘Het werken viel Van Deyssel zwaar. Steeds dreigde hij te blijven steken in eindeloze voorbereidingshandelingen, zoals het volschrijven van rijen dagboeken. Zelf schreef hij daarover: ‘Ik ben niet in  verwarring wat mijn levensbeschouwing, mijn wijsbegeerte, en mijn levensdoel aangaat, maar heel en al wat de praktische inrichting van het leven van mijn geest betreft. Ik heb zoo’n behoefte aan organisatie, dat ik, juist door de organisatie te ver te willen voeren tot in de kleinste kleinigheden, ik telkens weer een nieuwen onorganischen toestand in ’t leven roep.’ (Gesprek met Prick, p. 282.)

Kenmerkend voor mensen met Asperger dat ze doorgaans zaken niet kunnen of willen samenvatten uit angst belangrijke details te missen (cf. Baron-Cohen p.77). De oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk op neurofysiologisch niveau. Ik kan dat niet zo 1-2-3 samenvatten maar waar het meen ik grofweg op neerkomt is dat mensen met Asperger als het ware in details denken, niet tot in het geheel niet kunnen ‘multitasken’, en als het ware ‘eilandjes van kennis in hun brein hebben, het is allemaal, grof gezegd, allemaal wat meer versplintert en op onconventionele wijze geordend in hun brein. (Zie Baron-Cohen Hoofdstuk 5).

Wat betreft de motoriek nog een curieus detail. Sommige kinderen (en volwassnene? daar de stoornis doorgaans niet fundamenteel verandert naarmate men ouder wordt) met Asperger ‘hebben moeite met de zwaartekracht: ze kunnen er slecht tegen als ze niet met de voeten op de vloer staan en voelen zich gedesoriënteerd als ze snel van lichaamshouding veranderen.’ ( T. Attwoord Hulpgids Asperger-syndroom, 2007, p. 347). Vergelijk de volgende herinnering van Jacqueline Royaards-Sandberg: ‘Ik was een buitenkind. (…) Languit op de grond liggen was iets heel gewoons voor mij; dat deed ik dus in Baarn ook. Thijm (= Van Deyssel) maakte graag grapjes en trachtte ook met elegance op de grond te gaan liggen, met het hoofd óók op de grond, waar hij duizelig van werd!’ (Ik heb je zoveel te vertellen, p. 32)

4.Duidelijke preoccupatie met onderdelen van voorwerpen.

-Dit lijkt me duidelijk het geval. Sla het werk van Van Deyssel op een willekeurige pagina open en gegarandeerd gaat het daar om een uitvoerige beschrijving, een ontleding, van voorwerpen tot in hun kleinste details. Een tamelijk willekeurig beschrijving van een theekopje en een enveloppe (de  onderwerpen alleen al!) uit Kind-leven:

‘Rechts, voor bij zijn bord, stond zijn kopje, rond naar boven open. Binnen zijn kleine witte omwalming lag de thee, warm en bruin, en een beetje teêre wase, kwam er uit op, met een zacht in wasemragjes er boven vervliedende beweging. (…) Zijn vader sneed een blad room-kleurig zacht papier met een paarsch-bruin sierlijk vouwbeen open, zoo dat er kruimeltjes roomschuim, pluisjes en poeyer van op het tafel-wit vielen.’  (Verzamelde Werken III, p. 156)

Aanverwant hieraan is de extreme preoccupatie met details die zo kenmerkend is voor Asperger:

“Ook het (langetermijn) geheugen werkt soms anders bij mensen met Asperger. Veel neurotypische mensen herinneren zich de dingen van vroeger vaak in een globale trant, als een verhaal. Mensen met het syndroom van Asperger onthouden soms minder de gebeurtenissen in een ’totaal-verhaaltje’, maar eerder in losse opeenvolgingen van zeer gedetailleerde scènes. Ze kunnen zich dan  gebeurtenissen of details herinneren in een mate die neurotypische mensen opmerkelijk vinden.” (Wikipedia). De aan te halen voorbeelden waaruit blijkt dat Van Deyssel een extreme preoccupatie had met details en zich deze tot op hoge leeftijd wist te herinneren zijn ontelbaar. 

  1. De aandoening leidt tot klinisch significante tekortkomingen op sociaal of beroepsmatig gebied of op andere belangrijke terreinen.

– Ook dit mag duidelijk zijn. Van Deyssel is nimmer in staat geweest zelfstandig maatschappelijk te functioneren en is bijvoorbeeld zijn hele leven volstrekt afhankelijk geweest van de financiële goodwill van vrienden en bewonderaars.  Het niet goed kunnen omgaan met geld is een notoir zwak punt bij mensen met Asperger. De reden hiervoor is waarschijnlijk gelegen in het onvermogen om overzichtelijk, alles-overziend, te denken ipv details waardoor plannen en vooruitzien haast onmogelijk is. En een echte (schrijvers)carriere heeft hij nimmer op succesvolle wijze gehad. Na een veelbelovend begin worden de beperkingen hem echter al snel te veel en hij is ‘rond zijn veertigste een uitgedoofde vulkaan die af en toe nog wat rommelde.’ (Gesprek met Harry Prick, Bespottelijk maar Aangenaam, p. 284)

  1. Er is geen klinisch significante achterstand in de taalontwikkeling (bijvoorbeeld woorden op tweejarige leeftijd, zinnen op driejarige leeftijd).

-De taalontwikkeling is vaak zelfs bovengemiddeld. Mensen  met Asperger vallen  doorgaans op door hun geleerde, vreemd taalgebruik vol met neologismen en ongebruikelijke en archaïsche woorden. Dat Van Deyssel hierin extreem uitblonk behoeft geen enkel betoog. Aanverwant hierbij is een vaak buitengewoon ontwikkelt gevoel voor humor.  Tegelijkertijd wordt deze wijze van taalgebruik nogal vreemd gevonden:  “Een persoon met een aspergersyndroom wekt met zijn manier van spreken vaak hilariteit, of juist dodelijke ernst; dit kan de aanzet zijn tot een imago als grappenmaker, waarbij de nadruk vaak zal liggen op taalgrappen (woordspeling, woordspel, kreupelrijm, satire) en absurde humor; juist niet op serieuze kritiek of op situationele humor waarbij interactie tussen mensen van belang is.” (Wikipedia)

Over de volstrekt unieke manier van spreken van Van Deyssel zijn talloze vermakelijke en curieuze anecdoten en verhalen overgeleverd. 

  1. Er is geen klinisch significante achterstand in de cognitieve ontwikkeling of in de ontwikkeling van zelfhulpvaardigheden, aanpassingsgedrag (sociale interactie niet meegerekend) en de nieuwsgierigheid naar de omgeving.

-Dit lijkt me inderdaad niet het geval te zijn. Naar verhouding, naast de hier aangestipte zaken, functioneerde Van Deyssel goed, was er in ieder geval ‘niks mis met hem’  verder.

  1. Er is niet voldaan aan de criteria voor een andere pervasieve ontwikkelingsstoornis of schizofrenie.

-Idem.

Het aspergersyndroom wordt standaard gediagnosticeerd als iemand aan deze cetiria voldoet, een IQ vanaf 85 heeft en geen achterstand in de taalontwikkeling heeft ondervonden.

Wat hier nog niet eens aan bod is gekomen is de sensorische over- en onderprikkeling die zo kenmerkend voor Asperger is. Hierdoor wordt de werkelijkheid doorgaans op heel andere, soms zelfs synesthetische wijze waargenomen. Hier hoop ik een volgende keer nader op in te gaan, ook aan de hand van het werk van enkele collega-Tachtigers.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *