Over Exhibitionisten, Zoöphilen, Nekrophilen, Mixoskopisten en over Het huis met de roode lantaarn [1905]

Heeft u even de tijd voor de extra lange rond1900-aflevering van vandaag, dames en heren? In de Grote Geheime Geschiedenis van het Nederlands en Vlaams Decadentisme zou een belangrijke plaats moeten worden weggelegd voor vertalingen. De hoeveelheid oorspronkelijk Nederlands literair werk dat zich probleemloos laat verbinden met de décadence litteraire, symbolisme en neo-mystiek blijft nu eenmaal gering en ook nog eens zeer moeilijk te vinden. Maar aangezien wij van rond 1900 enorm geblaseerd zijn, ons de hele dag kapot vervelen en dagelijks diverse halve liters absint drinken om ennui  te verdrijven hebben we lang geleden besloten ons daar toch op te storten: elke nieuwe kick is immers welkom. Life is short, filled with stuff.

Onderdeel van die zoektocht is het speuren naar onbekende vertalingen. Nu ja, speuren? Er is vaak geen enkele aanwijzing te vinden dus doorgaans is het puur toeval. Neem nu de hier al eens besproken  Hubert Crackanthorpe. Wist ú dat hij al voor 1900 in het Nederlands vertaald was? Wij niet, maar kwamen daar volstrekt toevallig achter dankzij een advertentietje in een kringloopkinderboek. De in de voorgaande link genoemde bundel Wreckage (1893) verscheen in 1897 als Wrakhout bij Hilarius, Almelo, vertaald door Titia van der Tuuk. Nooit gezien! Tot onze bescheiden bibliofiele vreugde wisten wij een exemplaar te vinden desondanks. Enorm goede bundel ook, die we uiteraard al kenden: uit de nalatenschap van Louis Putman kregen we enkele oorspronkelijke Crackanthorpe’s en van Wreckage bezaten we eens een heel bijzonder exemplaar.

En wat, wat Franse letteren betreft,  te denken van Halfmaagden van Marcel Prevost? Deze vertaling van zijn roman Les Demi-Vierges (1894) tikten wij op de kop in een vierde, geïllustreerde druk, rond 1905 verschenen bij de Amsterdamse boekhandel Insulinde. Nooit van gehoord, nooit een exemplaar gezien van dit boek dat ook in geen enkele openbare collectie aanwezig blijkt te zijn. Een ingeplakte advertentie meldt dat Prevosts werk behoort tot’een der beste voortbrengselen van de Fransche realistische periode.’ In de Franse literatuur is het een minor classic uit het fin de siècle, hier in Nederland werd het, en dan komen we bij ons punt, als pornografische onder-de toonbankliteratuur beschouwd. Boekhandel Insulinde was daar namelijk in gespecialiseerd. Zo gaven zij onder diezelfde toonbank rond 1900 ook werkjes uit als Huwelijksgeheimen voor verloofden en jonggehuwden of Het ontstaan, de ontwikkeling en de geboorte van den mensch: populair geschetst en voorzien van circa 280 toelichtende illustraties en uitlegbaar model, in 7 afdelingen van het vrouwelijke, zwangere lichaam. Maar ook meer literair werk zoals Pierre Louys Aphrodite – Zeden der oudheid, als u het ons vraagt overigens een werkje waardoor Couperus zich voor zijn antieke werk sterk heeft laten inspireren.

Het werk van Louys is ondertussen ook hier te lande canoniek maar werd rond 1900 niet alleen door Insulinde uitgegeven maar ook door de Amsterdamse uitgever Bauer, over wie we weinig tot niets weten. In Nop Maas’ standaardwerk Seks in de negentiende eeuw vinden we hem niet terug.  Wel beschikken we dankzij hun uitgeversreclame, meegebonden in enkele van hun uitgaven, over een redelijk overzicht van het fonds. Daarin dus Louys De avonturen van Koning Pausole en ook Aphrodite: ‘Dit in Duitschland verboden boek, waarvan de eerste uitgaaf 3000 ex in één jaar tijds was verkocht, behoeft geen aanbeveling.’ En ook hier werken als Dr. Gallus De liefde der geslachtelijke ontaarden over ‘Ontaarding en Ontaarden, Stoornissen der Geslachtsverrichting, Sadisten, Masochisten, Fetischisten, Liefdesontaarding, Onmacht, Liefdeswaanzin, Mystiek, Uranisten, Saphisten, Exhibitionisten, Zoöphilen, Nekrophilen, Mixoskopisten.’ Geen idee wat dat laatste is overigens. Duidelijker is Dr. Th. Ramien Sapho en Socrates: ‘Hierin wordt meer speciaal de liefde voor het eigene geslacht behandeld. Die deze beide werkjes gelezen heeft zal de ongelukkige ’tegennatuurlijken’ meer beklagen dan verachten.’

Het is gemakkelijk en verleidelijk om hier lacherig over te doen, maar dat is helemaal niet onze bedoeling. Die laatste beschrijving duidt duidelijk op iets wat je een behoorlijk vrijzinnige visie op homoseksualiteit kan noemen. Natuurlijk wil de uitgever ook gewoon boeken verkopen en zeker die eerstgenoemde titel is in de eerste plaats prikkelend bedoeld. Maar toch: de jaren rond 1900 waren natuurlijk de ‘gouden jaren’ van de seksuologie en tegelijkertijd, of juist daardoor, een belangrijke periode voor de kennis en emancipatie, of iets wat daar op begon te lijken, van homoseksualiteit. Een belangrijke rol van in dit culturele en wetenschappelijk discours is weggelegd voor de schone letteren. Graham Robb legt hier de vinger op in zijn indrukwekkende Strangers: Homosexual love in the nineteenth century:

Most ideas about homosexuality survive, often for centuries, not because they match real experience, but because the tell an interesting tale. This is partly why, in the early days of sexology, literature and science were so mutually dependent. From about 1870 to 1920, scientific studies of lesbianism increased in exactly the same ratio as novels with lesbian characters. (p. 8)

Dit genuanceerde perspectief zoek je tevergeefs in vooral de oudere studies over een bepaald slag ‘decadente’ literatuur van rond 1900. Iemand als Praz zag deze literatuur, vol seksuele en psychische ‘stoornissen’, heel conventioneel als een teken dat deze stoornissen meer en meer voorkwamen in plaats van een nieuwe vorm van literaire representatie van iets dat er altijd al geweest is. Zie over dit principe trouwens ook Robb, het hoofdstuk Prejudice. In het fonds van Bauer nu zien we dit dit principe heel letterlijk terug.

Het volstrekt vergeten, grotendeels fysiek verdwenen fonds van Bauer bevat namelijk voor meer dan de helft literatuur. En dan in het bijzonder buitenlandse literatuur die daar nu vaak canoniek is maar rond 1900 hier onder de toonbank ging. We kunnen ons vergissen maar dit is volgens ons redelijk onbekend allemaal. Wie zijn wij, maar wij wisten tot voor kort althans niet dat rond 1900 zo’n beetje de hele Franse literaire fin de siècle-avant garde in het Nederlands vertaald was dankzij Bauer. Om ons te houden bij nu nog bekende werken,  kijkt u nu wat ze allemaal uitgaven: De Maupassant Het pensionaat van Madame Tellier en De mooie Irma; Zola Nantas, Mevrouw Neigeon, Naïs Micoulin en De oesters van mijnheer Chabre; maar liefst zeven titels van Willy; Prévost Van liefde en vrouwen. Al deze titels in de uitgeversreclame uiteraard voorzien van gepeperde aanbevelingen over borsten en pikante settings. U kunt het zich misschien niet meer voorstellen maar ook Mevrouw Bovary was opgenomen in het Bauerfonds:

Dit is een der beroemdste boeken uit de Fransche literatuur, maar een der beruchtste tevens. Litterair is het een juweel en als men weet, dat de schrijver er een vinnig zedelijkheidsproces om heeft gehad, begrijpt men genoeg, dat dit boek geen kinderlectuur is.

Het zou misschien boekhistorisch aardig zijn om uit te zoeken of deze vertaling verscheen voor de officieel eerste van G.H. Priem voor uitgeverij Veldt in 1904. Punt is dat je voor een dergelijk onderzoek de boeken zelf in handen moet hebben als het even kan, en daar wringt de schoen. Vrijwel geen enkel boek van Bauer, Insulinde of het Artistiek Bureau is bij uw lokale Universiteits- of Koninklijke Bibliotheek in te zien. Werkelijk waar, niet te vinden, ook op ‘google’ is van de meeste boeken geen spoor te vinden. Ook Delpher geeft doorgaans weinig aanknopingspunten. Maar gezien de grootte van het fonds, de professionele aanpak zal de uitgever wel underground maar niet heel klein zijn geweest.

U begrijpt dan ook onze vreugde toen het beste antiquariaat van Nederland onlangs een exemplaar aanbood van een door ons al zeker tien jaar gezocht boek uit het Bauerfonds: Rachilde’s Mijnheer Venus. Meteen gekocht natuurlijk en ook de vertaling nagelezen die ons uitstekend en overkort leek. Een verdere speurtocht naar het Bauerfonds leverde nog steeds maar weinig op. Een dergelijke uitgever, opperde mijn boekenvriend Jos van het Waterlooplein, heeft misschien ook maar een paar maanden bestaan. Over het hoe en wat van Bauers uitgeefpraktijk kunnen we u vooralsnog dus weinig melden.

Lees ook:  Couperus-proza in tien boeken voor een habbekrats

Wel kunnen we u echter, tromgeroffel!,  het bestaan van een tot voor kort ‘niet bestaand boek’ melden. Nu ja, in het Nieuwsblad van de Boekhandel van eind 1916 is een advertentie te vinden waarin een liefhebber van de betere lectuur diverse Bauer-uitgaven zoekt, waaronder Maupassant, Willy, Prevost en Rachilde. Ook toen al gezocht blijkbaar. Maar ook zoekt deze persoon: ‘Lorrain Huis m.d. rooden lantaren.’ Dat moet natuurlijk Jean Lorrain betreffen. Interessant!

Zoals u weet een van onze lievelingsschrijvers die hier al vaak langs wandelde. En, gansch actueel, hij wandelt ook weer voorbij in Houllebecqs Soumission. De verteller neemt zich voor college te geven over Lorrain (‘ik wilde het die dag hebben over Jean Lorrain’, p. 24)  en doet dat ook:

Toen ik uit mijn college kwam (hoezo konden de twee maagden in boerka geïnteresseerd zijn in Jean Lorrain, die walgelijke flikker, die zichzelf tot enfilantroop had uitgeroepen? waren hun vaders wel op de hoogte van de precieze inhoud van hun studie? literatuur was een mooie dekmantel) liep ik Marie-Françoise tegen het lijf, die het idee opperde om samen te lunchen. (p. 26)

In de typering ‘walgelijke flikker’ kunnen wij ons niet helemaal vinden maar vermoeden dat de auteur gewoon een beetje wil choqueren. Welnu, dan heb je aan Lorrain inderdaad een goede, hij kon dat als geen ander. Wat een ‘enfilantroop’ precies doet kunt u eventueel opzoeken, mocht u dat willen weten. Wij wat wij dan weer zouden willen weten is hoeveel Nederlandse lezers er door de passage toe zijn aangezet om Jean Lorrain eens te gaan lezen. Wij vermoedden weinig, maar kunnen ons vergissen. In ieder geval één andere liefhebber was de  betreurde Aristide von Bienefeldt. Leek als ik ben op het gebied van de moderne letteren besefte ik pas van de week dat de Rijk de Jong waarmee ik jaren geleden mailde over Lorrain en co. Von Bienefeldt was. Rijk was zeer geïnteresseerd in hen. Ik citeer integraal een mail (10 mei 2011), met het risico de erven over me heen te krijgen maar het literair-istorisch belang is groter. Wij bedoelen, het was een belangrijk en goed schrijver, en deze on-Hollandse inspiratiebron dient denkelijk niet vergeten te worden.

Dag Sander,
dank voor de reactie op mijn Lorrain-smeekbede op Marktplaats. Het gaat me vooral om de biografie, die van Philippe Jullian. Er is er nog een verschenen, een jaar of vijf geleden, maar die telt 1000 pagina’s, en dat vind ik dan weer een beetje te veel van het goede…
Ik denk dat de interesse met de periode te maken heeft (Villiers-de l’ile Adam, Aurevilley, Huysmans, maar ook Corvo). Ze sluiten elk op hun manier de negentiende eeuw af, en daarmee een heel tijdperk. Misschien zijn al die decadente schrijvers onze wortels.
Eerlijk gezegd dacht ik dat Lorrain niet bekend stond als een groot schrijver, maar toen ik laatst een programma over hem hoorde op France Culture, was ik meteen geintrigeerd.
Ik heb intussen Denkbeeldige genietingen (Monsieur Bougrelon) gelezen, en wil er nog wel een paar lezen, om een breder beeld te krijgen. Alvast dank!
Groeten,
Rijk

Heb Rijk al mijn dubbele Huysmannen en Lorrains doen toekomen, voor marktplaats-bodemprijzen uiteraard.

En in de maanden na verschijning van Onderworpen nu vroegen wij bij Mokums meest literair verantwoorde boekhandel of er vraag was naar het in de roman zo prominent figurerende meesterwerk En Route van Huysmans. Dat was niet het geval. De oorzaak daarvan is denkelijk het feit dat deze roman in het Frans en eventueel in het Engels leverbaar is. Vooral die eerste taal schijnt een barrière te vormen voor veel, ook literair verantwoorde, lezers. Beheerst u die taal niet, dan bent u weliswaar geen echte decadent, maar dan kunt u nog wel  Lorrain lezen. Wij schreven daar al eens over en daar kunt u lezen dat vooral van het korte proza van Lorrain het een en ander vertaald is. Dat is mooi werk, maar hij schreef ook de prachtige romans Monsieur de Phocas (1901) en Monsieur de Bougrelon.

Nu weet u misschien dat Louis Couperus groot fan was van Jean Lorrain, hem vermoedelijk ook persoonlijk kende, via Van Welie en Léonard Sarluis. Couperus heeft, in het  interview met André de Ridder, benadrukt dat hij de Nice-romans van Lorrain zo mooi vond. Dat zijn dan de latere, na 1900 verschenen romans van Lorrain. Welnu, als we even mogen interpreteren: Couperus was geen rebel, maar dit is toch een redelijk subversieve opmerking. Lorrains plek in het ‘culturele veld’ van het Nederland rond 1900 was zo ongeveer de plek waar Houellebecq hem ook neerzet, die van ‘een walgelijke flikker.’

Dat blijkt dus wel uit, en nu naderen we de pointe van deze hele causerie, het ons tot voor kort eveneens volstrekt onbekende gegeven dat Lorrain ook in het Bauerfonds blijkt te zitten. Het al even aangestipte Het huis met Roode lantaarn, zoals de volledige titel luidt, is een vertaling van Lorrains bordeelroman La Maison Philibert, hier eens besproken in een Bordewijk-context. De vertaling verscheen vermoedelijk in 1905, uiterlijk 1906. Lorrains in 1904 verschenen Nice-roman verhaalt op schetsmatige wijze van het leven in en om een bordeel: oh la la! Als je het nu leest is het niet meer dan dat, oh la la, maar desondanks meer dan vermakelijk, zéker als u van Couperus houdt. De toon van Philibert doet sterk denken aan die van Couperus’ feuilletons, die van rond 1910 en de Korte Arabesken. Dat vinden wij althans, maar als u anders er over denkt horen we het graag. Leest u de Roode lantaarn er maar op na. Flauw grapje natuurlijk, want, nu gaan we even opscheppen, dat is niet te vinden behalve in onzer verhuisdozen, bestemd voor een nog niet gevonden woning. Tot onze stomme verbazing vonden wij namelijk een exemplaar van dit niet-bestaande boek, nu ja, niet bestaand: aan google en de picarta heeft u althans niets. Misschien heeft een uwer wel een hele doos vol Roode lantaarns staan.

Deze vondst  is enorm leuk, reuze elitair en decadent, want een uniek exemplaar dat misschien niemand heeft, maar ook enorm frustrerend: hoeveel is er nog meer vertaald wat we niet kennen? Zou Huysmans in 1900 ook al vertaald zijn? Of Remy de Gourmont? Of Count Erik Stenbock? Of Jacques d’Adelswärd-Fersen? En wie heeft er voor ons overigens een exemplaar van Catulle Mendès  Flirt [en andere schetsen] Amsterdam, Libraire moderne [1906] , 8o, Galante Bibliotheek # 2? En wat was dat in hemelsnaam nou weer voor uitgever?

Wie het weet, en heeft, mag het immer zeggen. Dank u.

Eén gedachte over “Over Exhibitionisten, Zoöphilen, Nekrophilen, Mixoskopisten en over Het huis met de roode lantaarn [1905]”

  1. De vroegste Huysmans-uitgave in Nederland is La Bièvre in de eerste jaargang van De Nieuwe Gids, maar dat was onvertaald. In boekvorm en in vertaling had denk ik Tilburg in 1935 de primeur, met Don Bosco (de franse titel houdt het merkwaardig genoeg op “De Heilige Jan Bosco”) bij uitgeverij N.V. Het Nederlandsche Boekenhuis. Het IMPRIMI POTEST en NIHIL OBSTAT gedagtekend 9 december 1935 door de “Sup. Prov. Tilburgi”, resp. de “libr. cens. Tilburgi”, het IMPRIMATUR een dag later door de “Vic. Gen. Busc. Buscoduci” (=Den Bosch).
    Een mens kan dromen dat het gedrukt door de dan wel zeer toepasselijk genaamde drukkerij Het R.-K. Jongensweeshuis, eveneens te Tilburg, maar helaas wordt de drukkerijk niet vermeld. Al die fraaie folklore, dus waarom WFH daar nou zo tegen tekeer meende te moeten gaan …
    In mijn exemplaar inliggend een column van Henk van Gelder in de (voorheen ook R.-K.) Volkskrant van 27 maart 1993, “Op zijn tiende verjaardag deden zijn ouders hem het eerste boek cadeau dat nu eens géén kinderboek was. […] Zonder graagte hapte hij in de eerste zin: ‘Verschillende keren, bij gelegenheid van een of andere grote feestdag, had ik in het klooster der Benedictinessen van Saint Louis du Temple, rue Monsieur, een troepje kinderen opgemerkt, onder leiding van een geestelijke.’ Dit kan natuurlijk niks worden, besloot hij, het boek schielijk terzijde schuivend. […] Een halve eeuw later […] Behoedzaam schoof hij zijn nieuwe Huysmans tussen Tegen de Keer en La Cathédrale, op een prominente plaats in zijn boekenkast. En opnieuw moest hij bekennen dat enig snobisme hem niet vreemd was.”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *