Over het avant-gardistische mysterie Over het bestaan van de periodieke voedingsverschillen der plant door ‘Chusim’ uit 1916.

Vanuit Marseille, waar hij sinds hij zich hier terugtrok zoals bekend al enkele jaren woont, samen met zijn echtgenote Jenny, drie bloemkooltjes van kinderen (Wesley van 11, Ron van 7 en Anastasia van 5), twee blanke slavinnen en het aapje Glenda, ontvingen wij vanochtend de volgende brief van Sander Bink:

‘Beste ex-rond1900.nl-collega’s, beste Corry, Jaap, Selma en Pieter-Jan,

Toch even een teken van leven vanuit la douce France, want uit jullie brieven, die ik meteen las, nog in kamerjas, leunende tegen de muur van de serre, begrijp ik dat er van alles gaande is daar in het Noorden. Maar eerstens, en belangrijkste: hoe is het met júllie? Ben je nu echt van Geer, Corry? Ik heb me er nooit tegenaan willen bemoeien, we zaten altijd zo gemoedelijk samen boekwinkeltjes.nl af te speuren naar vergeten Nederlandse romans van rond1900 en ik wou die sfeer niet vergallen, maar het is (was) écht niet gebruikelijk om 75% van je, al zo magere, rond1900nl-inkomen af te dragen aan zo’n flablabber als Gerard. Fok him. (Ben je nog steeds zo lang en knap? App me anders als je eens in de buurt van Marseille bent? Gaan we naar local Oi! heros Massaliotes.)
En Selma en Jaap, jullie zijn wel nog altijd samen? Hoorde ik van Pieter-Jan, die me regelmatig appt wanneer hij weer betaalbare grafiek en werk op papier van rond 1900 voor me koopt waarmee het hier, tezamen met een enkel olieverfschilderij en een aantal zeer prachtige Karel de Nerée’s ondertussen behoorlijk volhangt. Keep up the good work, boy! Je wordt nog eens net zo’n goede sneuper annex ‘gentleman’ dealer als ik. (En 25% provisie is 25%, dat zei ik je toe.)

Hoe dan ook, ter zake: enkele weken geleden werd ik gebeld door Vincent Zwiggelaar, de u welbekende eeuwig jeugdige Amsterdamse Veilingboy. Vince en ik gaan waaay back, ken hem uit militaire dienst, lichting 1973, Kazerne Soestdijk, Infanterie II-B-3. Het was een heerlijke tijd. Er was weliswaar politieke onrust, genders en postkolonialen wankelden, maar er werd gelukkig nog niet getornd aan het idee dat het iets goeds is om voor je Vaderland te vechten. Strijders, waren we, maar geen aardige strijders. Ik was vaak wat dapperder, ben grotendeels van de straat, maar daar stond tegenover dat Vince zeer goed was met de bajonet. Sinds de warme meimaand van 1983 heeft hij dat talent ingezet voor de nobele schermkunst. Bijna niemand weet dat, dat hij heel goed is. Ik kom daar echter elke keer weer achter als ik in Nederland ben en een potje met hem scherm. Daarna trakteer ik hem steevast op confit de canard en goedkope witwijn.

Deze keer zou daar echter geen tijd voor zijn. ‘Binkie’, zei hij, ‘Ik heb je nodig! Ik weet dat jij vanaf circa 1994 tot stiekem ongeveer nu alles in de gaten houd wat er langs komt qua zeldzame, curieuze of interessante Nederlands literatuur van rond 1900. Dat er geen titel is die je niet op zijn minst van naam kent en dat je de meeste ooit in handen heb gehad en veel heb bezeten, zoals op spectaculair cummulatieve wijze bleek uit de honderd kavels van de eind 2019 gehouden catawiki-veiling waar dat wat nog restte van je collectie voor heerlijke bedragen in twee delen afgehamerd werd.’
‘Ik heb jou ook nodig Vince, maar kom nou to the point, je bent lief maar altijd zo breedsprakig. Neem een voorbeeld aan mijn wollige bondigheid!’
Bijna ruzie natuurlijk, maar toch meteen op het vliegtuig gestapt.

‘Chusim’

Tot mijn stomme verbazing had hij een boekje uit 1916 dat ik echt nog nóóit gezien had of ook maar vagelijk meende te kennen: ‘Chusim (Ben Berak)’ Over het bestaan van de periodieke voedingsverschillen der plant. Verschenen bij Swartsenburg te Zeist in 1916. Of mogelijk zelf gepubliceerd en via deze verspreid? Dan niet met veel succes want in Delpher is er maar één vermelding/korte recensie gevonden. Volgens het Archief van de Boekhandel, of hoe heet dat daar bij de UvA, was er in Zeist wel degelijk een Swartsenburg actief.

Een reden dat ik het niet kende kan zijn geweest dat hetop het eerste gezicht Judaica lijkt te zijn, iets wat niet binnen mijn interessegebied viel. Maar mijn oog was zeker gevallen op de vagelijk Alphons Osbert-achtige symbolistische frontispice. Het lijkt op een lithographische reproductie van een krijttekening, maar is helaas ongesigneerd.
Zwiggelaar gaf mij de gelegenheid het boekje rustig te lezen en tot mijn verrassing bleek het een soort dada-esque, Alfred Jarry-achtig werkje te zijn. In mijn interpretatie hè, maar ik durf mijn belezen 45jarige rechter literair-historische hand er wel voor in een bak ijswater te stekken. (Flauw natuurlijk, want ik zwem elke seizoensochtend in de Zaan, maar u snapt me.)

Zoals het bij dit soort teksten hoort was er niet direct een eenduidige lezing van te geven, het Joodse speelt zeker mee, wat ik zie als een soort running gag, niet zozeer antisemitisch maar om het in te zetten en te spelen met een grote dogma dat ook nog mystieke aspecten heeft. Verder gaat het heel erg om een soort medicijn, of recepten voor een beter modern, leven met al dan niet fictieve reclames. Iets wat doet denken aan de dada-achtige teksten en gedichten en collages van Paul van Ostaijen en I.K. Bonset. Van Ostaijen schoot me meteen te binnen, aan Van Doesburg werd ik herinnerd door een reactie van Sander Meij bij het mooie artikel van Laura van der Haar (naar verluidt een van Neerlands beste schrijfsters. De Ned. Mod. Lit., houd ik uiteraard no way bij) over dit boekje op Facebook. Bij navraag had Van Doesburg-kenner Sjoerd van Faassen overigens ook nooit van dit boekje gehoord.
Ik tik nog even wat over, naast het Van Ostaijen-achtige en enkele van de aanbevelingspastiches die in de foto’s bij de catalogus te zien zijn:

Waarom treurt de wijze?
Om de imbeciliteit van de menscheid en de onbeschaamdheid van de kunstmest-scenario’s, die ziende blind en hoorende doof zijn.
Men zou dezen laatste kunnen vergelijken met de blinden in Egypte, die bekend zijn om hun verregaande onbeschaamdheid.’De legende verhaalt,
dat Mozes, toen hij eens in den Nijl baadde, een blinden man zag voorbijgaan en, door medelijden, bewogen, God bad den ongelukkige het
gezicht weer te geven. Zijn gebed werd verhoord, maar nauwelijk waren de oogen van den blinde geopend of hij nam de kleederen van zijn weldoener, die op
eene bank lagen weg, en beweerde, dat het de zijne waren. Mozes bad nu, dat de dief weder blind mocht worden, maar God antwoorde: ‘O Mozes, weet, dat ik wijzer
ben dan gij en beter weet, wat ik met mijne schepselenm moet doen.’ Oude en jonge kunstmest-impressario’s! Dat deze legende uwe oogen openen moge en gij de hel
moogt aanschouwen, die gij door uwe blindheid, hebzucht en onbeschaamdheid hebt geschapen. (p. 1-2)

Lees ook:  Over een exlibris door Carel de Nerée

Dit boek is de ziel van de negotie!
Dit boek is de Bijbel der gezondheid!
Dit boek is de Bijbel voor de levende ziel!
Dit boek is lafenis der dooie zielen!
Dit boek is de lafenis der zwangeren!
Dit boek is de lafenis voor de lijdende kraamvrouwen!
Dit boek is de lafenis voor hen, die moeilijk bevallen!
Dit boek is de lafenis van hen, die aan het krankbed gekluisterd liggen!
Dit boek is de lafenis van de trouwlustigen! (p. 8)

Een meer grotesque’s, dada-esque, incluis bijvoorbeeld ook nog een samenspraak tussen auteur en Jan Publiek en ander meta-literairs. En de de proto-Van Ostaijen paukenslagen dus.

Wie?

‘Maar wie was de auteur dan, Bink?’, vroeg Vincent terwijl hij verlustigd een tweede pot griesmeelpap opentrok.
‘Echt geen idee, dude. Je zou denken dat het iemand was die uiteraard zeer goed ingevoerd was in de literaire avant-garde, misschien wel direct door Jarry geïnspireerd werd.  Pere Ubu werd pas in 1922 (door Kelk en Van Wessem) vertaald maar in deze periode was er uiteraard geen vertaling nodig om een Franse auteur te kennen.
Ik had vrije associaties met de Haags-Parijse schilder Léonard Sarluis, je weet wel, die vriend van Carel de Nerée. Ik schreef over hem in Pandora Magazine en heel uitvoerig over zijn verbanden met Oscar Wilde op The Oscholars. Jarry bezocht Sarluis in juni 1896 in Den Haag en Jarry voert de Joodse Sarluis op in zijn sleutelroman Les Jours et Les Nuits (1897). Jarry beschrijft Roissy zoals ook Jean Lorrain hem typeerde, als een Da Vinci-esque efebe: ‘beau de traits et de s’être fait une tête, le corps trop femme du Saint Jean-Baptiste de Vinci.’ (Ed. Paris 1986, p. 17.)

Hoewel Sarluis ook joods-mystiek literair werk heeft geschreven wil ik niet zeggen dat Chusim Sarluis was, die woonde toen ook lang en breed in Parijs, maar het lijkt me wel degelijk een jong iemand uit artistiek voorlijke kringen. Alles aan dit boekje getuigt ook van jeugdige bravoure en het willen schoppen tegen Hollandse huizen, door Jan Publiek aan te halen en te refereren naar kak en mest en dergelijke.

Ik zie dan ook, en hier gaan we tenslotte volstrekt subjectief los, zo’n wildbehaarde Kolonie-bewoner uit de jaren tien voor me, een beetje een Rasputin-achtig type die teveel van die psychotische Dermouw-poëzie las. Of misschien gewoon vroegtijdig de drugs ontdekte? Of serieus aansluiting zocht bij Europese avant-garde? Het is vooralsnog een totaal mysterie. Heb nog even nagedacht welke kolonie dat dan zou kunnen zijn. Nu ja, dat had ik al gedaan voor mijn voorwoord bij de heruitgave van de kolonie-roman Het Eerste Principe, maar een kolonie in de buurt van Zeist? No idea!

Nou lieve collegaatjes, dat was hem voor nu, ik moet weer doortikken aan de welbekende vuistdikke biografie van De Nerée. Dankzij ‘de lockdowns’ is deze naar alle waarschijnlijkheid écht volgend jaar af. Oh ja, ik heb de laatste jaren tussen de bedrijven door ook een vertaling gemaakt van de korte roman Dans le ciel van Octave Mirbeau. In 1892-’93 in L’Echo de Paris verschenen maar nooit in boekvorm uiteindelijk. Het is een sleutelroman over Vincent van Gogh, dus het leek me dat er wal animo voor zou zijn hier. Best een bekend en belangrijk schilder. Hoewel de lieve pipo’s bij het Van Gogh Museum mijn project natuurlijk reuze leuk vinden, hebben zij geen uitgever. Uitgeverij IJzer zei toe, maar trok zich pas toch terug. Atlas Contact toevallig net vanochtend hetzelfde. Laatste jaar handvol andere uitgevers benaderd maar niemand wil mijn boek lezen. Echt zielig voor mij. En voor het boek. Maar het gaat om Van Gogh, zou toch animo voor moeten zijn, en een beetje geld, want dat laatste is natuurlijk een van de redenen dat met deze site stopte. Dit bizarre stuk tikken kostte me zojuist ook vier onbetaalde uren. Dat was leuk toen ik eenentwintig was, maar ik ben nu eenenzestig en heb een gezin te onderhouden, dan kan dat echt niet meer. Och, oud nieuws voor jullie. Kan het wel weer in eigen beheer doen, maar dat kóst alleen maar geld en je komt nóóit tussen de recensiestapels (cf. Het Eerste Principe. Nul recensies tot nu toe. Witteman, Telegraaf en Tzum (de mij niet zo mogen geloof ik) zeiden toe,  maar doen natuurlijk niks. Als jullie dus nog een uitgever weten kortom, let me know!

Houd jullie goed daar! Ga vooral bieden bij Zwiggelaar! Spread the word! Bekijk ook zeker de rest van de Zwiggelaar Veiling: veel moois en om bij 19e-eeuw te blijven o.a.: tekening Matthijs Maris, krijttekening Bosboom, meer zeldzame literatuur, Beardsley’s Salome, een mooi nachtgezicht van Abraham Teerlink en meer. Ik moet nu echt gaan. Dikke natte kussen en zo’n viezige lik van Glenda! Liefs, S.B.’

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *