Om aan te sluiten bij de recente bibliofiele onderwerpen alhier: de boeken van Pieter van der Meer de Walcheren worden volgens mij níet in het bijzonder gezocht en gekoesterd door Neerlands bibliofielen en verzamelaars. In mijn bescheiden antiquarische carrière heb ik er misschien ooit één verkocht. Bij mijn speurtochten naar boeken kwam ik altijd wel een boek van hem tegen, maar liet dit altijd ongekocht en ongelezen. Het leek me saai en katholiek of hoe dan ook niet boeiend. Toen ik mij echter vorig jaar enigszins in Leon Bloy verdiepte, kwam ik Van der Meer de Walcheren weer tegen en kreeg toch wel enige interesse. Vorige week stuitte ik in de lokale kringloop op een zoveelste druk van zijn Mijn Dagboek 1907-1911 (1ste druk 1913). Nadat ik daarin enige regels las, besloot ik het eindelijk eens mee te nemen. Wat blijkt? Het beste boek dat ik de laatste tijd las!
Mijn dagboek doet op schoon literaire wijze verslag van de bekering van Van der Meer. Het is, in de woorden van de dbnl, geschreven ‘in levendige taal’. Welnu, ik zou zeggen dat het een katholieke Het leven van Frank Rozelaar is, maar dan wél geslaagd en zeer aan te raden literair leesvoer voor liefhebber van Huysmans of Reve is. Naast de prettige schrijfstijl (en het prettige lettertype van deze uitgaaf) is die bekoring mijns inziens vooral gelegen in het feit dat Van der Meer zich niet bekeerd heeft om de gebruikelijke redenen (welke dat precies zijn, dat is voor elders), maar zich tot het katholicisme bekeert op basis van de kunst en om esthetische redenen. Dat is haast decadent of in ieder geval zeer ‘aestheticistisch’.
Daarnaast, en daar zoom ik nu even op in, schrijft Van der Meer enige opmerkelijke dingen over de moderne schilderkunst:
17 maart 1908. Kennis gemaakt met W. een schilder, een zonderlinge knaap doch merkwaardige. Hij leest veel, bezit o.a. alle boeken van Sar Péladan en verdedigt met gloed de meest bizarre theorieën over een idealistische, mystieke kunst. Zijn schilderijen zijn allervreemdst en hebben uitleggingen nodig. Hoewel mij het werk van Péladan in het geheel niet bevalt en geestdrift daarvoor mij ook vrijwel onnoozel voorkomt, kan ik niet ontkennen, dat de meeningen van dien schilder mij toch lichtelijk bekoren.
Wou zou deze W. zijn? Vooralsnog geen idee.
Van der Meer blijkt wel meer interessante, moderne schilders te kennen, en niet de minsten! Misschien is het oud nieuws, maar ik wist niet dat er een Nederlander zo vroeg met Picasso en diens werk bekend was. Op 17 november 1909 schrijft hij te Parijs:
Bij denzelfden Hollandschen schilder [W.?, sb] geweest, dien ik, eenige jaren geleden, in de bitterste ontbering, gekend heb. Hij ‘is er’ nu bewoont een ruim atelier van eenige duizenden franken huur, in het centrum der stad, vraagt voor zijn schilderijen wat hij wil, en krijgt zijn prijs uitbetaald. Dat hij geen gebrek meer lijdt met zijn huisgezin, vind ik best, maar dat zulk werk opgang maakt en gretig verkocht wordt, doet mij verbluft staan!
Ook Picasso, den jongen genialen schilder en zijn bizar en hevig begaafd cubistisch werk teruggezien.
Nu las ik dit aanvankelijk in de betekenis dat Van der Meer enkel Picasso’s werk heeft gezien. In zijn nawoord – uit 1923 – staat echter de volgende passage te lezen, waarin nog eens twee bekende Nederlanders voorbij komen:
In Brou’s atelier met de warm-kleurige gezelligheid, eigen aan schilders-en beeldhouwerswerkplaatsen, waar de verveling nimmer woont, – zat zowaar een Hollander, de correspondent van de Telegraaf, Alexander Cohen, dien ik van vroeger kende uit mijn vorige verblijven te Parijs en vaak ontmoet had bij Van Dongen en Picasso, toen dezen nog in hun armen tijd op het Ravignanpleintje woonden.
Dat is dan in of na 1904 geweest (Picasso betrok in april 1904 een atelier in Rue Ravignan 13) dat de heden ten dage vergeten, maar destijds zeer invloedrijke Nederlandse, katholieke schrijver en een, of eigenlijk twee, van de meest gewaardeerde, maar op dat moment nog niet zo heel beroemde, twintigste-eeuwse schilders elkaar in Parijs ontmoetten. Misschien is het geen nieuws, maar ik vond het een buitengewoon aardig literair- en kunsthistorisch detail.
Een opvolger van dit dagboek is zijn tweedelige Menschen en God (1940, feitelijk zijn dagboeken 1911-1935. Hier voert ie zichzelf op als Matthias (aangezien ik Mijn dagboek niet ken, weet ik niet of ie dat daar ook doet). Voordat hij katholiek werd was Van der Meer de Walcheren remonstrant – veel netter kan toch haast niet. Merkwaardig is ook het overlopen naar de papen van de hele-halve familie van Pieter: vrouw, kinderen, de hele bliksemse boel. Een dochter is nog een zeer spirituele schilder geworden. Zo gaat dat. Overigens is het ook in deze dagboekdelen Bloy voor en na.
Herinnert me aan een pamflet van Robert Lemm, “Vloekgezant. Léon Bloy contra Friedrich Nietzsche” waarin Lemm Bloy alleronnavolgbarelijkst boven Nietzsche stelt. (Aspekt, 2002)
Beider snorren lijken ook wel zeer sterk op elkaar.
Misschien doe ik Lemm toch wat te kort: zijn betoog is zeer in de geest van Bloy, de stelligheden duikelen met het bah-klunk van stuiterend beton door malkander. Sehr katholisch.
Nog wat nagezocht en nagevraagd naar de Picasso-receptie, maar nog niet veel gevonden: hij is in 1905 in Nederland, Schoorl, geweest. En geen vermeldingen voor 1910 hier gevonden: http://kranten.kb.nl/results
Ben blij toevallig hier te lezen dat er toch nog enige belangstelling bestaat voor Pieter van de Meer de Walcheren als schrijver. Zijn dagboeken zijn nog steeds boeiend om te lezen, mede vanwege het tijdsbeeld en als infobron voor het Ned. literaire en culturele leven van zo’n honderd jaar geleden. Zijn taalbeheersing is fenomenaal. Een Neerlandicus en literator die niet vergeten zou mogen worden.
Ik heb de dagboeken van Pieter v.d.Meer de walcheren.
Wil ze graag kwijt.
Als Knuvelderbiograaf wil ik er op wijzen, dat in de dagboeken van Pieter zeer veel informatie is te vinden over het beginnend ontwaken van een katholiek literair klimaat in Nederland. De literator Gerard Knuvelder heeft twee boeken over de Jonkheer Pieter geschreven en Knuvelder schreef ondermeer dat de vitaliteit van de Jonkheer vonkt van iedere bladzijde van zijn proza.