Rood Paleis (1936) van F. Bordewijk is een prachtige, vreemde en opvallende roman waarover ik graag enkele opmerkingen van generlei waarde zou willen plaatsen. Dat ik dat doe op een weblog dat aan het fin de siècle is gewijd, hoeft niet te verbazen. Rood Paleis is immers gesitueerd in het fin de siècle, speelt zich af in 1913, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog die, simpel gezegd, de hele Belle Époque zou opblazen. Toch gaat het deze keer eens niet om een decadente epigonenroman die door ondergetekende onder het stof vandaan gehaald ‘moet’ worden. Dat is namelijk het vreemde: het gáát schijnbaar over iets decadents, maar het ís zelf geen decadente roman.
Bordewijk ontleent de ondergangsthematiek aan het decadentisme, zo evident dat het niet eens toegelicht dient te worden (het boek loopt ervan over), maar de roman overschrijdt het. Je zou Rood Paleis met een beetje goede wil een, zeer kort na de periode geschreven, historische roman over het historisch decadentisme kunnen noemen, waarvan de auteur natuurlijk weet dat het als zodanig niet bestaan heeft, maar toch lukt het hem de lezer erin te laten geloven.
Het interessante aan dit boek is dat het veel vragen oproept. Bevredigende antwoorden heb ik in de meeste gevallen niet; ik hoop uiteraard dat anderen dat wel hebben. Naar de romans van Bordewijk is – afgezien van zijn allerbekendste – opvallend weinig onderzoek gedaan. Bij dezen een bescheiden aanzet naar de Rood Paleis–forschung.
Rood Paleis is nu niet bepaald doodgezwegen – het is ook herdrukt in de Nimmer Dralend-reeks, en toen ik op wetenschappelijke wijze dit artikel voorbereidde sprak ik op een dag zeker drie mensen die het gelezen hadden –, maar erg beroemd is het nu ook weer niet. Sterker nog, in het Bordewijk-lemma op DBNL wordt het niet eens genoemd! Vreemd, want in feite is het Bordewijks eerste roman. Ook zou je denken dat het toch wel enige morele stof zou hebben doen opwaaien bij verschijnen. Het Rood Paleis is immers een bordeel en wat daar binnen zoal gebeurt, wordt in de roman redelijk expliciet beschreven. Toch staat mij een controverse of een artikeltje waarin de receptie onderzocht wordt niet bij.
Zou het te maken kunnen hebben met de nadrukkelijke afstand die Bordewijk van zijn werk nam? Wanneer hij bijvoorbeeld in 1953 de P.C. Hooftprijs (zie de video hieronder) ontvangt, stelt hij ook dat hij eigenlijk niet begrijpt dat hij het zelf is die zijn werk schrijft. Op deze manier tracht hij zich te onttrekken aan de verantwoordelijkheid voor een oeuvre dat overloopt van motieven als angst, vervreemding, dood, hermafroditisme, aseksualiteit en daaruit voortvloeiend incest (De eiken van Dodona). De studie van Dorian Cumps, De eenheid in de tegendelen. De psychomachische verhaalwereld van F. Bordewijk en de mythe van de hermafrodiet (1999), moet ik nog aandachtig lezen, maar ook zonder dat gedaan te hebben lijken mij het thema’s die de zéér francofiele Bordewijk ontleend heeft aan de Franse decádence. In zijn nawoord bij Rood Paleis haast hij zich te vermelden dat ‘de feitelijke grondslag van de hier beschreven toestanden gevonden werd in enige nummers van dat mooiste satirieke blad dat ooit verschenen en verdwenen is: l’Assiette au Beurre’. Ik heb (vooralsnog) niet na kunnen gaan op welke grondslag of anekdote uit dit tijdschrift Bordewijk zich baseert.
Wel weet ik dat je in genoemd tijdschrift (en in vele vergelijkbare Franse literaire, satirische en culturele tijdschriften van rond 1900, die Bordewijk ongetwijfeld ook goed kende) met regelmaat de naam van Jean Lorrain tegenkomt. In l’Assiette au Beurre van 1903 bijvoorbeeld (zie afbeelding) . In het navolgende jaar zou Lorrain La Maison Philibert publiceren: een roman die, net als Rood Paleis, geheel gesitueerd is in en rond een sjiek of in ieder geval bijzonder bordeel. Allicht zijn er meer (Franse) romans te vinden die dezelfde of vergelijkbare setting hebben, maar Lorrains roman is in feite dé roman over het onderwerp. Het lijkt me dan ook niet onwaarschijnlijk dat deze roman Bordewijk door het hoofd heeft gespeeld bij het schrijven van zijn Rood Paleis. Een diepte-analyse zou deze stelling nog moeten onderbouwen, maar één ding wat Lorrain en Bordewijk sowieso gemeen hebben zijn de vreemde, sprekende namen.
De beschrijvingen van Amsterdam – melancholiek en spookachtig – doen denken aan Monsieur de Bougrelon (1897) van Lorrain (Nederlandse vertaling: Denkbeeldige genietingen, 1978.) In deze roman weet Lorrain, net als Bordewijk, de hoofdstad, zijn gebouwen en mistige grachten op wonderschone wijze om te toveren tot een verdoemd, onzedelijk en angstaanjagend, doch schoon en levend organisme. Een ervaring die ik – uiteraard ingegeven door deze lectuur – ook had, toen ik op een druilerige dag het werkelijke Rood Paleis eens ging aanschouwen (zie foto: Passeerdergracht 17, 14 september 2010.) Overigens verschijnt er binnenkort een fraai boek over het Amsterdam van Bordewijk. Zal mij benieuwen of we Lorrain daarin ook tegenkomen. Maar misschien is dit allemaal kolder en word ik verblind door mijn eigen, specifieke invalshoek, maar mijns inziens zijn bovenstaande Lorrain-associaties ‘juist’. Uiteraard sta ik open voor tegenargumenten.
Afsluitend nog enkele werkelijke literair- en boekhistorische trivia. Daar ben ik hier immers voor aangenomen.
– Protagonist/verleider Henry Leroy en zijn fin de siècle-lotgenoten zijn naar eigen zeggen en uitleg slachtoffer van de twijfel. Ik lees daar een verwijzing in naar de reeks literair- en cultuurhistorische studies van Louis Baunard, die onder de overkoepelende titel Le doute et ses victimes tussen 1866 en 1909 verschenen. Een Henry met een corrumperende rol is natuurlijk ontleend aan The picture of Dorian Gray van Oscar Wilde. Dat op zijn beurt overigens weer Lorrains Monsieur de Phocas (1901) inspireerde.
-De dialoogvorm is een vorm die je in veel (Franse) romans van rond 1900 tegenkomt, zoals bijvoorbeeld in de klassieker in het genre Penses-tu réussir! van Jean de Tinan uit 1896, waaraan Bordewijks roman me overigens ook sterk deed denken. Tinans roman is in 1992 in het Nederlands uitgegeven met een voorwoord van Jan Siebelink.
-Zou Bordewijk de film Freaks (1932) hebben gezien? De bedienden in het Rood Paleis lijken namelijk direct uit deze roemruchte en controversiële film weggelopen te zijn!
– Ten slotte een link naar het heden. Met decadentie heeft het dan ook niet veel te maken. (Of misschien ook weer wel, maar dat wordt het te ingewikkeld.) Bij lezing van Rood Paleis moest ik vaak aan Grünberg denken. Oordeelt u zelf:
Waarom had hij aan schaamte gedacht? Schaamte en valse schaamte zijn geheel verschillende zielstoestanden, maar hun projectie op de buitenwereld is dezelfde. Het is de verlegenheid. Men vraagt ons: Ben je verlegen? We antwoorden: Ik schaam me; – en niet: ik voel valse schaamte. ( p. 236).
In de geschiedenis der aarde betekent de mensheid slechts een incident. En van het standpunt der aarde misschien geen gelukkig incident, misschien een ziekte, een ongroei, die om ontluizing vraagt. (p. 266)
F. Bordewijk. Rood Paleis in: Verzameld Werk I. Den Haag, 1982.
Beste Sander,
Een leuk artikel van je over Rood Paleis. Inderdaad is er over de meeste romans van Bordewijk bedroevend weinig geschreven. Deze roman is inderdaad niet decadent,en ook absoluut niet erotisch. Ik vind het een interessant idee dat Bordewijk zich heeft laten inspireren door de roman van Lorrain. Zijn naam heeft dat kennelijk wel gedaan(met Leroy, Lorrewa). Ik ga het lezen. Als hij het gebruikt heeft, zal dat uit meer details blijken, want de auteur gebruikte heel veel uit zijn (lees- en prive) omgeving. En er is al eerder gewezen op de overeenkomst van een fantastisch verhaal van Bordewijk (De trog bij Luzon) en een verhaal van Conan Doyle.
Elly Kamp
Tja, de drang onaangename meningen te boekstaven deelt Grunberg (geen umlaut, toch?) inderdaad met Bordewijk. Mijn voorkeur gaat daarbij duidelijk uit naar de oude F., die de onaangenaamheden duidelijker in de mond of breinpan zijner personages legt, boven het cabareteske parti-pris van Grunberg.
De dialoog-structuur is natuurlijk ook zeer huysmansiaans, merkwaardig dat je dat niet signaleert.
Heb zelf nog een Assiette au Beurre liggen, Les Rastas (4-Jul-1903), met prenten van Xavier Gosé en bijschriften van Henry Kistemaeckers.
Beste Sander,
Leuk artikel en aardig dat je mijn boekje noemt. Nee, Lorrain komt daarin niet voor, dat zou te ver voeren voor een wandelboekje. Je treft de sfeer uitstekend; het pand op de Passeerdersgracht zag er overigens een aantal jaren geleden veel intrigerender en geheimzinniger uit dan tegenwoordig, nu het van begroeiing is ontdaan en schoongemaakt (heb ik uiteraard foto’s van).
Een korte feitelijke opmerking: volgens mij zijn Blokken, Knorrende Beesten en Bint ouder dan Rood Paleis; misschien vind je de eerste twee geen echte romans (Bordewijk vond dat wel), maar Bint toch wel.
Ina Schermer
Dank voor de reacties, u allen.
@Elly Kamp: ben benieuwd naar uw leeservaring, ik ga Lorrains roman ook eens aandachtig lezen in deze context en tzt verslag doen.
@Adriaan: is inderdaad ook te zien als Huysmansiaans. Dat noemde ik inderdaad niet, maar sloot het ook niet uit. Heb geen Assiettes alhier, maar zou wel eens willen nagaan waarop B. zich baseerde.
@ Ina Schermer-V. Ik vind Bint eerder een novelle, en Rood Paleis werkelijk zijn eerste echte roman. Ben benieuwd naar uw boek! (Her)lees nu aandachtig Bordewijk en wist niet dat er zoveel Amsterdam ‘inzit.’
Vriendelijke groet
Sander