De voorzitster van het Nederlands spiritistisch genootschap sprak een tijdje geleden op Radio1 over een opnametoestel dat spoedig op de markt zal komen, waarmee je signalen van de eventueel aanwezige geesten in je huis kan opvangen. Door de gewone dagelijkse geluiden op te nemen en nadien in omgekeerde volgorde weer af te spelen, zou je volgens deze dame stemmen uit het Jenseits kunnen horen, en soms zelfs hele zinnen verstaan.
Media, niet zozeer in de zin van massacommunicatiemiddel maar in die van registratie-, transmissie- en opslagtechnologie, lijken wel vaker iets met de dood te maken te hebben. Oppervlakkig beschouwd treedt dit verband reeds aan het licht in vindingrijke pogingen om zich, met behulp van media, te behoeden voor het gevaar levend begraven te worden. Zo vertelde Charlotte Mutsaers in meerdere interviews hoe ze ooit op een advertentie van een Duits bedrijf stuitte, waarin een mobiele telefoon werd aangeprezen speciaal ontworpen om aan overledenen mee te geven in hun kist. Deze ‘engelentelefoon’ zou uiteindelijk ook in haar roman Koetsier herfst belanden.
Deze voorzorgsmaatregel is evenwel lang niet nieuw, want reeds in de kindertijd van de telefonie fantaseerde Leopold Bloom hierover. Staande aan de kuil waarin Paddy Dignam zopas naar men aaneemt vooorgoed is verdwenen, in de Hades-episode van Joyce’ Ulysses, mijmert hij over de mogelijkheid dat de arme kerel wel eens schijndood zou kunen zijn:
“Whew! By jingo, that would be awful! No, no: he is dead, of course. Of course he is dead. Monday he died. They ought to have some law to pierce the heart and make sure or an electric clock or a telephone in the coffin and some kind of a canvas airhole.”
Maar zoals de anekdote over de spiritisten bewijst, gaat het nog veel verder dan eventjes bellen met de ‘overkant’. Toen negentiende-eeuwse fysiologen ontdekten dat geluid in feite uit trillingen bestond, leidde dit niet enkel tot de uitvinding van Edisons fonograaf (de voorloper van Berliners grammofoon) en Bells telefoon. Ook de verbeelding werd er danig door geprikkeld. Opeens scheen het immers mogelijk de vibraties van stemmen uit het verleden te recupereren die, zo werd beweerd, nooit volledig weggeëbd konden zijn.
Dit was een kolfje naar de hand van de Duitse schrijver en filosoof Salomo Friedländer (1871-1946), ook bekend onder het pseudoniem Mynona (lees omgekeerd: ‘anonym’), die in zijn werk de technologische ontwikkeling graag tot in al haar groteske consequenties doordacht. In het korte verhaal “Goethe spricht in den Phonographen” uit 1916 vat een geleerde het plan op de stem van Goethe te reconstrueren. Deze professor slaagt er inderdaad in het ‘sonore orgaan’ van de meester opnieuw te laten weerklinken in diens studeerkamer in Weimar. Dit tot grote ontsteltenis van de toehoorders, ervan overtuigd als ze zijn dat ze naar de geluidsgolven luisteren die daar na een eeuw nog steeds in de lucht nazinderen…
Wat deze goedgelovige lieden echter niet weten, is dat de professor Goethes tombe op een nacht heeft opengebroken en de nodige metingen aan het strottenhoofd van de dode heeft verricht. Op basis daarvan kon hij het timbre en de sterkte van Goethes stentor berekenen, nabootsen en het resultaat op een fonograaf vastleggen. Wie in het werkvertrek in Weimar na honderd jaar opnieuw het woord richt tot zijn vriend Eckermann, is dus niet de geest van Goethe, maar het veel levensechtere spook dat in de moderne machine huist.
_______________
Afbeelding:
Salomo Friedländer (1871-1946)