Boekenweek: bah! Aan zulke massale, commerciële onzin doen wij hier in principe niet mee. Maar als we dan toch actueel moeten zijn, dan doen we dat natuurlijk wel op onze manier. Het thema van dit jaar is ‘opgroeien in de letteren’. Ik hoor u al reikhalzend vragen: ‘Sander, vertel ons eens, zoals je dat zo mooi kan, wat zijn eigenlijk de beste boeken over kinderleven uit het literaire fin de siècle?’ Welnu, kinders, dat zijn deze:
1. Henri van Booven, Kinderleven (1919). Schetsen geschreven voor zijn dochter Mima. Van Booven misschien wel op zijn best. Dat vond Couperus trouwens ook.
2. Rachilde, La marquise de Sade (1887). Een mooi en naar boek over een meisje dat sadistische neigingen ontwikkelt. Vreemd genoeg hoor je nooit iemand spreken over dit boek op feesten en partijen.
3. Louis Couperus, Een zieltje. Prachtverhaal uit Eene Illuzie (1892). Zie ook de aan de kindertijd gewijde passages in Metamorfoze (1897).
4. Frits Roosdorp, Kinderen (1898). Met een bijsmaak, maar niet zonder bekoring.
5. J.L. Gregory, Het lied van de zonde (1918). Vanwege de onsterfelijke strofe:
‘Breng me een jong leven, dat ik het
verkrachten kan!’
En de slaven brachten een kindje
Blond en schoon op een zwart-zijden kussen.
Paul nam de blanke voetjes in zijn sterke handen
En smakte het blonde kopje tegen de naakte wanden
Waar het openspatte als een donker-roode vrucht.’
6. Henri Borel, Het jongetje & Het zusje. (1899 & 1900). Onsterfelijke bestsellers.
7. Marcel Proust, À la recherche…. Vanzelfsprekend.
8. Jean Lorrain, Princesses d’ivoire et d’ivresse (1902). Prettige, licht perverse sprookjes voor zoete kinders.
9. Mary Marx-Koning, Van het viooltje dat weten wilde (1900). Een andere Nederlandse, veelgelezen (want vele malen herdrukte) klassieker.
10. J.I. de Haan, Brieven aan een jongen (1957). Verfijnde correspondentie tussen leraar en leerling. Goed tussen de regels doorlezen en het blijkt redelijk decadent.