Inhaalslag
Nu wij in augustus van dit jaar in onze, anders zo nijvere, pogingen om elke maand, in mooie, dan wel tot meesmuilen aanleiding gevende — en soms zelfs tot een wat zure reactie in de kolom onder de bijdrage in kwestie — taal een poëem dat ooit aan het papier is toevertrouwd, hier voor te stellen, maar wij daar om een conglomeraat van redenen in augustus van dit jaar niet in zijn geslaagd, willen wij dat in de maand september inhalen met strofen van de Engelse dichter Rupert Brooke (1887-1915).
Vanzelfsprekend heeft dat woord ooit in deze context betrekking op periode welke als fin de siècle te boek staat. Deze van letters en beelden zeer goed voorziene website poogt een waar cultuurspectrum van dat tijdperk voor u te openen, en biedt u bij tijd en wijle zoveel offergaven aan internationale letteren, dat zulks de functie van boven- of ondertitel voor deze supersite zou hebben kunnen meekrijgen.
August
Weary of summer heat,
And sated of delight,
Glides the moon out, to meet,
The hot kiss of the night,
With listless feet.
Roses in every bed
Strew fragrant leaves, and weep;
Towards each drooping head
The stelthy shadows creep;
Summer is dead.
One poppy sorroweth
Late-blown and desolate,
Bowed by the faint wind’s breath,
Knowing these twain await,
Autumn and Death.
The thirsty flowers complain,
Whimpering, half afraid,
Till the dew soothes them again,
And a God’s voice through the shade
Sighs, as in pain.
[1905]
It Is Well
Nay, love, I weep not, but laugh o’er my dead,
My dreams long perished; though I forfeited
To save thee sorrow, joy unutterable—
I would not have it otherwise; ’twas well.
Well is it that I bear thy load of sin,
And fall defeated so thou mayest win;
And cast my heart before thee in the mire
To help thee upward to thy heart’s desire.
And, when our Death dawns pale, and we must go,
Though infinite space may part us, this I know;
If, looking upward through the bars of Hell,
I see that face in Heaven, it will be well.
[1903]