Meer moois uit de rond1900-portefeuille. Althans, ik hóóp dat het mooi is. Hoewel ik geen professioneel vertaler ben, vertaalde ik in de loop der jaren het een en ander uit het Frans. Bijvoorbeeld enkele hoofdstukken uit Huysmans’ En Route (1895) en Péladans Vice Supreme (1884) (ik kan dat bericht even niet meer vinden. Zweer dat hier publiceerde). Dat waren een soort vingeroefeningen, om te kijken of ik het beetje kon. En bloed kruipt dus ben tussen de bedrijven door doorgegaan met een ander project: Dans le Ciel van Octave Mirbeau. Een novelle/korte roman die in 1892-’93 in L’Echo de Paris verscheen maar nooit in boekvorm. In 1989 verscheen de eerste Franse boekuitgave en enkele jaren geleden de eerste Engelse vertaling. Begrijpelijk, want het gaat over Vincent van Gogh: hoofdpersoon Lucien is gemodelleerd naar de getourmenteerde schilder. Het is dus een héél vroeg literair werk over Van Gogh. Best bijzonder, maar hoewel het niet onbekend is natuurlijk in de Van Gogh-studies denk ik niet dat ‘het grote publiek’ het kent. Jammer, want het geeft het een goed en overtuigend beeld van vooral de heftige persoonlijkheid van Lucien/Vincent.
Hier op rond1900 publiceerde ik e.e.a. over de ontvangst van Mirbeau in Nederland, wat vervolgens weer terecht kwam in mijn artikel in het Rijksmuseum Bulletin van vorig jaar over de tekening die De Nerée in 1899-‘01 op Mirbeau’s Le Jardin des Supplices baseerde.
De laatste twee of drie jaar pakte ik de vertaling zo in de weekenden soms weer op, toch zonde om niet af te maken. k wil het deze keer niet in obscuur eigen beheer uitgeven zoals al mijn eerdere tekstuitgaven omdat ik denk dat je hier een groter publiek blijde mee kan maken. Tenzij mijn vertaling beroerd is natuurlijk. Oordeelt u ook hier zelf. Het is dus nog in bewerking en flink bij te schaven maar barst u gerust los. Graag zelfs. De oorspronkelijke Franse tekst is te vinden in voorgaande link.
Ik plaats hier Hoofdstuk 15 waarin de jonge verteller bij Lucien/Vincent intrekt in Parijs. Het geeft, vind ik, een mooi beeld van de geteisterde persoonlijkheid van de schilder, die gemakkelijk te herkennen is in Lucien hier, lijkt me. Zeker in combinatie met de aan het einde beschreven vreemdgekleurde intense schilderijen van sterrenhemelen en tarwevelden. De titel Dans le Ciel (werkvertaling: Grandioze luchten) verwijst naar de krankzinnige obsessie van Lucien met grootse meeslepende (sterren)hemelen. (De witregels tussen de dialogen en tekstblokken krijg ik niet weg gehtml-ed. Mijn wordpressfout. Excusez).
XV.
Lucien wist een zolderkamertje voor me te regelen in het gebouw waar hij woonde. Ik kocht de noodzakelijkste meubels en een kleine selectie boeken. Ik nestelde me er opgewekt en met vertrouwen in de toekomst. De gedachte dat Lucien onder hetzelfde dak woonde, vlakbij me, gaf me een groot gevoel van veiligheid. Ik voelde me beschermd door zijn aanwezigheid en stukken minder angstig voor het grote onbekende dat ik tegemoet ging. Het grote onbekende dat als een woeste zee overal om mijn kwetsbare persoontje heen kolkte. Aangezien hij zelf zoveel ellende doorstaan en moeilijkheden overwonnen had, zou hij me kunnen helpen bij de gevaren die ongetwijfeld op mijn pad zouden komen. Met hem aan mijn zijde durfde ik alles aan.Wanneer ik in mijn kamertje mijn armetierige inrichting bekeek, voelde ik me desondanks al de koning te rijk. Ik begon het ene na het andere boek te verslinden!Sinds ik de provincie verlaten had was ik eigenlijk een ander mens geworden. Ja, er was iets in mij wat ik zelf nog niet kende, iets waarvan ik het bestaan nog niet had opgemerkt, iets onbestemds maar wat me desondanks verhief, me lichter maakte, gewichtloos bijna, zoals je ’s nachts in je dromen door de ruimte vliegt, je voeten in het niets en je hoofd in de sterren, met als vleugels uitgestrekte armen.Ik was gelukkig. Althans? Dat is niet helemaal goed gezegd. Gelukkig was ik niet. Ik was angstig, maar de angst was verfijnd, het was van die angst die je beheerst, die je geheel vult met iets onbestemds, iets tussen leed en vreugde in, zoals dat wat je voelt voor een afspraak met een potentiële geliefde.
En ik blééf maar het ene na het andere boek verslinden. Ik las van alles, bont en blauw door elkaar, eindeloos gulzig en zonder ooit bevredigd te zijn, zoals een dorstige in de woestijn water drinkt bij de toevallig tegenkomen oase.
Op een dag zei Lucien me: ‘Wil je niet schrijven? Voel je ergens in je niet die drang? As iets wat je handen doet jeuken, een koorts die je keel dichtknijpt of een traan die je oog uit wil? Is dat het niet?’
‘Wat moet ik anders doen?’
‘Jongen, je moet léven! Voor jou bestaan er enkel boeken, voor mij enkel schilderijen die dat iets, uh, ja, dat iets, dat wat het léven ook precies mag zijn, bevatten!’
‘Vertel me wat dat is, help en leer me! Ik kom pas net kijken en ben onwetend als een klein kind. Ik heb het gevoel alsof mijn brein nog als een homp klei kan worden gevormd.’
‘Je moet begrijpen dat de letteren niet mijn vak zijn, weet er niks maar. Als iets mooi is, dan is iets mooi, dat weet ik wel zeker! Ik zoek iets anders, ik zoek…’
En met een geteisterd gezicht tekende hij op een denkbeeldig schoolbord de prachtigste figuren.
‘Dát is wat ik zoek, begrijp je? Tegelijkertijd vind ik dat alle kunsten op elkaar lijken. Schrijven, schilderen, beeldhouwen, componeren: ja, dat is wat mij betreft allemaal eenzelfde lijdensweg. En zal ik je eens wat zeggen? De eerste de beste meubelmaker die zonder enige pretentie een kist of een tafel maakt… Weet je wat? Als de verhoudingen kloppen en de lijnen mooi zijn… Mijn Heer! Dan is het kunst, als je het mij vraagt…’
‘Och, alsjeblieft Lucien!’
‘Als ik jou was had ik het wel geweten! Ik zou naar buiten gaan, flaneren door straten en parken, door de parken, gewoon overal… Ik zou de gezichten en uitdrukkingen van voorbijgangers bestuderen! En ik zou me dan afvragen wat ze betekenen en hoe ik dat zou kunnen weergeven. Makker, de kunst is niet opnieuw doen wat anderen al gedaan hebben, het is maken wat je met je eigen ogen hebt gezien, wat je zelf doorvoeld en begrepen hebt… Zien, voelen, en begrijpen, dat is alles! En het dan verdomme ook nog weten uit te drukken! Maar wat wil jij nou uitdrukken als je vrijwel niks gezien hebt, en de paar dingen die je wel zag niet begreep.’
Die drie woorden ‘zien, voelen, begrijpen’ herhaalde hij bij elke gelegenheid. Het was de essentie van de door hem gepredikte kunsttheorie. Welbespraakt was Lucien niet. Hij had zelfs moeite zijn ideeën duidelijk te verwoorden. Als hij met een van zijn theorieën begon, kwamen de woorden moeizaam en gemompeld uit zijn mond. En in plaats van begonnen zinnen gewoon af te maken eindigden ze altijd met een gebaar dat als conclusie moest dienen en gepaard ging met die drie-eenheid: ‘Zien, voelen, en begrijpen!’
Na een vluchtig ontbijt bij een bakkertje in de straat en ‘s avonds nog even voor het eten zocht ik Lucien steevast op in zijn atelier.
Hij hield er niet van als men hem opzocht tijdens het, zoals hij dat noemde, ‘gebuffel’ en het grootste deel van de tijd had hij de deur op slot omdat hij alleen wou zijn zonder enige geluid om hem.
Wanneer ik hem op de gebruikelijke momenten opzocht trof ik hem altijd zittend op een krukje aan voor een doek waarvan de verf nog nat was, voorovergebogen met zijn handen onder zijn kin en verwoed een grote pijp rokend.
Vaak hoorde hij me niet eens binnenkomen en als ik eenmaal naast hem stond leek hij me niet op te merken. Misschien zag hij mij ook wel daadwerkelijk niet. Hij stond dan, met verwrongen gezicht en ogen waar een duister vuur in gloeide, minutenlang naar zijn schilderij te kijken.
‘Oh, ben jij het!’, zei hij dan plots, als iemand die geërgerd is dat men iets van hem wil.
Hij stond op. IJsbeerde nerveus door het atelier, smeet zijn pijp tegen de muur die de muur met as besmeurde en riep zo nu en dan:
‘Wat een varken ben ik toch! Stomkop, ellendige stomkop! En maar beweren dat ik het voel! Dat ik het begrijp… Maar nooit en te nimmer zal ik het over kunnen brengen! Nooit en te nimmer zal ik ook maar íets over kunnen brengen…’
Dan greep hij me plots ruw bij mijn arm, sleepte me mee naar zijn doek en vroeg:
‘Kijk jij er nou eens naar en zeg wat je ervan vindt? Het is toch verschrikkelijk?’
De roekeloze heftigheid van zijn kunst verontruste me. Het maakte diepe indruk op me, beangstigde me bijna, als de waanbeelden van een krankzinnige. Ik ben er oprecht van overtuigd dat er krankzinnigheid door zijn schilderijen sloop. Er waren zonsondergangen met rode vreemdvormige bomen die in de fik leken te staan. Of bizarre nachtstukken, wazige landschappen met hysterische en dolende figuren onder sterrenhemelen met een als dronken dansende, bleke maan die de hemel deed trillen, deed donderen en gillen. Er waren spookachtige gezichten, met mysterieuze monden en die met woest uitpuilende ogen staarden naar een voor de beschouwer niet waar te nemen angstwekkende waanzin.
En dan was er nog een schilderij dat me obsedeerde als een doodsvisioen: een immens tarweveld, waarvan je het einde niet kon zien, in de volle zon en met een heel kleine maaier met een grote zeis die enorm haastig maar helaas volstrekt tevergeefs kapt, want je voelt dat hij tijdens zijn levensdagen nooit en te nimmer deze klus zal kunnen klaren, dat hij nooit verder zal komen dan een paadje door het zonovergoten tarweveld.
Ik zag alleen maar het tegenstrijdige en onevenwichtige in deze extreme fantasieën. Esthetische gevoelens waren totaal nieuw voor me en ik was daardoor nog niet in staat de schoonheid en de grootse verbeelding ervan te bevatten.
Ik antwoordde verlegen en met trillende stem:
‘Het is echt heel mooi maar ik word er ook wel een beetje bang van. Zal aan mij liggen want ik weet er niks van, maar is het misschien niet een heel klein beetje overdreven?’
‘Overdreven!’ Dat was een term van mijn vader die de gewoonte had om dingen die ook maar de kleinste schijn van emotie, leven, gedachten of liefde bevatten zo te typeren.
Lucien reageerde heftig bij het horen van dat woord:
‘Overdreven? Maar kunst ís overdrijving, sufferd! Overdrijven is een manier om te voelen, om te begrijpen. Het is… uh, het is, elk ding, elk wezen, elke lijn…alles wat je ziet, alles bevat ergens karakter, een meestal onzichtbare schoonheid… Verdorie! Kunst overdreven? Je bent een sufferd, te dom voor woorden! Maar dit hier is ook niks en ik een lompe mislukkeling! Kom, we gaan eten!’
En met een woest gebaar zette hij het schilderij terug op de schildersezel, wanneer hij het althans niet woedend kapot maakte.