Voorpublicatie Mirbeau’s Grandioze luchten: Part deux.

Kijk ’s wie dris! Ikkes! Ik was even druk met het echte leven en het redigeren van de grote heel dikke De Nerée-biografie. Verschijnt volgend jaar. Tentoonstelling in the works. Kan ik daarna weer dingetjes afmaken die jaren zijn blijven liggen, zoals de genoemde vertaling van Octave Mirbeau’s roman over Van Gogh Dans le Ciel (1892). Daar heb ik dan nog steeds geen uitgever voor gevonden maar aangezien ik jullie, lieve kijkbuiskinders, niet zo lang zonder opzettelijk op deze gewrochte wijze geschreven rond 1900-berichten met links naar übercoole rock’n’roll wil laten zitten publiceer ik na Hoofdstuk 15 van de vorige gelinkte keer Hoofdstuk 20 dat bestaat uit een brief van Lucien. Een nogal Van Goghiaanse, iets wat misschien onvermijdelijk is als je je hoofdpersoon op Van G. baseert. Komt ‘ie! Ook deze keer met witregels die ik niet weg geHTMLd krijg. Moet je t.z.t. het boek maar kopen, cheapskate.

XX.

Terwijl ik al deze nieuwe avonturen beleefde ontving ik deze brief van Lucien:

Sluizen in Porte-Joie (,Normandy)

Wanneer je, vriendje van me, deze brief gelezen hebt, maak je een pakket van al mijn spullen die nog in het atelier zijn, van mijn verftubes, mijn ongebruikte doeken. Stuur ze me vervolgens per adres: ‘Café Zeezicht’, sluizen in Porte-Joie. Wat een leuke, geruststellende naam, niet? Een prachtige omgeving waar je als deze naam mag geloven wel gelukkig móet zijn.

Porte-Joie, dat is waar ik vooralsnog ben! Ik ga er nog een maand, blijven, misschien wel langer, misschien wel voor eeuwig, want ik heb zulke grootse projecten in mijn kop gekregen en nu is het wachten op zekere grootste gebeurtenissen die je als ze komen, je zullen verwarren.

Meer kan ik je er vandaag niet over vertellen. Je moet je nu tevreden stellen met fantaseren over wat ik je niet zeg. Maar beeld je vooral niet in dat dit avontuur een vrouw betreft. Je weet hoe ik daar over denk. De vrouwtjes, God, nee!… Dat is onesthetisch!

Gevoegd bij deze brief zul je twee biljetten van honderd francs aantreffen. Met dit geld zal je mijn huur betalen, de kosten voor de conciërge en de verfhandelaar die tegen de vijftiende met zijn rekening zal komen. Die is drieëntachtig francs. Met de rest doe je maar wat leuks. Dat zal zeventig cent zijn als ik het goed berekend heb. Zo hé!…

Dat waren de serieuze zaken.

Nu wat anders

Sinds ik je verlaten heb, heb ik veel rond gestruind en ben ik gestuit op ongekende onderwerpen, indrukwekkende landschappen, waaronder één heel bijzondere, sufferd!

Stel je een nauw bergdal, gelegen tussen  hellingen deels begroeid met dennen, deels rooige krijtrotsen en met prachtige welvingen, als een enorme Seine.

Onder een zachte hemel liggen her en der in het troebele water met populairen begroeide eilandjes.

In de verte, halverwege de heuvel, leek het op zwervende kathedralen.

Ja, maar probeer dat meer eens op het doek te krijgen!

Ik heb ook wel veel geschilderd, maar er kwam alleen maar tweederangs rommel uit mijn handen.

Bijna al mijn doeken heb ik woedend kapot gescheurd, op twee schetsen na, die niet onaardig zijn en waar ik later denk ik nog wel wat aan heb voor een groot  panorama dat ik in gedachten heb. Dan heb ik in ieder geval een illusie om me mee te troosten. Wat ik heb ik op deze manier vaak gedroomd van projecten die nooit concreet zullen worden!

Wat betreft die twee schetsen moet je je indenken dat ik bepakt en bezakt met al mijn schilderspullen weer terugkwam. Om boven naar mijn kamer te gaan moest je een dwars door een groot café. Daar zat een burgerman. Burgermannen zijn zeldzaam in deze regionen. Er is hier teveel frisse lucht en wind, teveel wijdse luchten en ze zouden niet leven in dat licht en die schoonheid. Het was  een burgerman uit een naburige streek.

Hij droeg gele laarzen, een militaire insigne, had een rijzweep en misschien wel een paard, vastgebonden op de binnenplaats. Maar dat paard heb ik dan nooit gezien. Me van geen kwaad bewust, zonder welke kwaadwillendheid dan ook, zetten ik mijn zware schilderijen tegen een stoel, met de beeltenis in het zicht.

Aanvankelijk zag de burgerman ze niet. Hij was te druk met op hoge poten roepen om zijn bestelde glas vermouth dat maar niet kwam. En de binnenkomst van een wazig figuur als ik, slecht gekleed en besmeurd met verf als ik op dat moment was, maakte hem niet bepaald rustiger.

Terwijl hij de serveerster voor rotte vis uitmaakte bekeek hij mij vol walging. Opeens zag hij, tegen de stoel, de schetsen, het spetterende vermiljoen, de schitterende gele verfkladders. En het was alsof hij zojuist schop op zijn kont had gehad.

Met een aantal snelle, expressieve gelijktijdige bewegingen, stond de geteisterde burgerman op, met zijn schouders voren en zijn rug naar achter gebogen, duwde zijn billen, waar hij twee vuisten tegenaan hield naar achter, verwrong zijn mond en kneep zijn ogen samen tot een grimas waardoor hij nog het meest op een chimpansee leek.

Aangezien de seveerster net op dat dramatische moment zijn vermouth bracht goot hij die in een keer naar binnen en ??

 Gedurende enkele minuten

  Heel even dacht ik trots dat ik deze ??

Maar later, alleen in mijn kamer gezeten voor deze doeken, zei ik tegen mezelf dat de burgerman alles bij elkaar genomen gelijk had en dat deze schilderkunst drie keer niks was.

Ik voelde meer en meer zelfwalging, mijn beste. Des te dieper en gronderiger ik doordrong in de natuur, in haar onzegbare en bovenzinnelijke geheim, hoe meer ik bestefte hoe zwak en machteloos ik was voor een dergelijke schoonheid.

 Je kan de natuur misschien wel rationeel vagelijk bevatten, maar om de essentie uit te drukken met dat lompe onbetrouwbare gereedschap dat de handen zijn, kijk, dat gaat, ben ik van overtuigd, de menselijke krachten te boven.

En dan nog, waarom zou je? Zou er ook maar ergenss ter wereld één arme ziel ervan wakker liggen dat ik rode, gele, blauwe of groene populieren schilder? Of van dat ik gerust met paars en oranje smijt om stromend water of de onbevatteljike trillingen van luchten te evoceren, terwijl men in het echte leven bij elke stap struikelt over veel concreter en verschrikkelijker leed en ongeluk?

Zal ik de mensheid kunnen afleiden met mijn penseel, haar kunnen genezen met mijn schildersmes?

Ja, ik leed diep onder het idee, dat zich steeds dieper in me nestelde, dat de kunst misschien niet meer is dan oplichterij, een stompzinnige mystificatie en misschien nog wel iets ergess: een slappe en hypocriete verwaarlozing van je maatschappelijke verplichting!

Op het platteland, in de kleine stille dorpjes, waar het veel minder bevolkt is en waar men niet zo in de grote onpersoonlijke massa opgaat, kan je beter zien waar de mens onder lijdt, wat hem verplettert.  Je beseft nog meer tot welk verschrikkelijk slavenjuk de mensheid tot in de eeuwigheid verdoemd is.

Zie hier! Op een dag had ik een oud mannetje ontmoet dat zich beklaagde en me het volgende vertelde.

Op een ochtend was hij de muur  aan  de straatkant van zijn stolpje aan het repareren. De dorpsagent liep langs om hem stante pede een proces-verbaal te geven. Het bleek dat, geloof het of niet, je niet één steen van een instortende muur mag vervangen zonder nadrukkelijke permissie van de lokale magistraat.

De arme man had zijn klus moeten onderbreken en kon honderd frank boete ophoesten omdat hij zo misdadig was geweest te plamuurmessen cement te strijken tegen zijn eigen vergane muurtje

Wat had het oude boertje dat me vanachter zijn hekje me zijn beklag deed een karakteristieke kop! En dat fraaie vaalblauwe  overhemd! Als een stukje aprillucht!

Dat is hoe het altijd gaat in het leven. Het is de mens nu eenmaal niet gegund in een rechte lijn op het genot af te lopen, het geluk te bereiken, om te denken, te fantaseren, te maken of zelfs maar te voelen. Het is te verschrikkelijk om over na te denken…

Vanaf het moment dat een mens enig zelfbewustzijn heeft, wanneer hij beseft dat hij benen heeft die hem kunnen brengen naar waar hij maar wil, komt de staat ertussen en ramt hem met een klap onderuit. Maar als een mens niet meer kan lopen heeft hij nog armen om iets mee te bereiken. Vervolgens breekt de staat direct ook zijn armen. De mens valt gebroken ter aarde. Maar zijn hersens maken hem altijd nog tot een geduchte tegenstander, wat hij kan denken, hij kan dromen, in zijn brein ontkiemt en groeit het idee van de verlossing van de mensheid, daar ontspruit de sublieme bloem der opstand.

Voor de derde keer steekt de staat er een stuk tussen, splijt met een hamer zijn schedel in tweeëen en zegt hem: ‘Pas nu ben je een brave burger.’

Ja! Ik houd van arme mensen, ik houd van ze met een enorme tederheid zoals ik van het menselijk leed houd. Ik houd van ze, niet alleen omdat ze prachtig van postuur en stem zijn, maar omdat alle maatschappelijk wandaden… et je voudrais…

Ach! Ik weet niet wat ik zou willen… Maar ik heb het gevoel alsof er misschien wel iets mooiers, iets groters, dan de kunst is… de liefde! Zie hier! Dit alles zal me niet beletten volledig op mijn werk te storten!

Een ferme omhelzing,

Lucien.

P.S. Wanneer de gebeurtenis voltroken is zal ik je schrijven. Vergeet huur, conciërge en verhandelaar niet. Je weet hoe erg ik aanmaningen haat. Ik reken op je.

Ik werd helemaal naar van deze brief. Het uitlezen deed me veel pijn want er was geen woord naar mij gericht, geen enkele goedhartige interesse, geen enkele nieuwsgierigheid naar míjn leven. Ik voelde een steek van jaloezie in mijn hart… En, heel even, leek het me alsof ik niet meer van Lucien hield.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *