In de studie Het verloren paradijs: de literatuur en de cultuur van het Nederlandse fin de siècle geeft Mary Kemperink een interessante synthese van de (Nederlandse) cultuur van rond 1900. Een primaire bron is daarbij de literatuur. Het boek heeft zo zijn mankementjes (zo klopt het notensysteem niet helemaal, meen ik mij te herinneren), maar het is een heerlijk en uniek wetenschappelijk werk, waarin je fijn kan lezen over werk van helden als Henri van Booven of Frits Lapidoth. Ook allerlei bekendere romans van rond 1900 worden gronding geanalyseerd. Een mijns inziens curieus en opvallend detail is dat romans die in of kort ná 1900 verschenen, betrekkelijk vaak beginnen met het wakker worden van de protagonist. Dikwijls ontwaakt deze met hernieuwde kracht. Wellicht is dat symbolisch voor het wakker worden in de nieuwe eeuw: de klok is gewoon doorgetikt na 30 december 1900, het fin de siècle heeft men overleefd, de wereld is niet ten onder gegaan, dus aan de slag maar weer! Een aantal treffende illustraties van dergelijke romanopeningen:
- O, nu begreep hij de loutere levensvreugde der dieren! Het leven te genieten, het leven alleen, niets anders dan het leven: te ademen met krachtige longen, te zien met jonge oogen, te hooren met onfeilbare ooren, zijn lichaam te voelen warm van bloed, zich te kunnen bewegen, was er nog meer geluk noodig om het leven lief te hebben? (…) Hij soesde voort, half-slapen, in vagere verwerkelijking van des naakten levensgeluk. (….) Hij ontwaakte door het openen van de deur in zijn studeerkamertje. (Maurits Wagenvoort, De Droomers, 1900)
- Toen in de oplevende straat de dagdrukte weer begon, werd Felix wakker. In zijn droomerig hoofd vervaagden de helle geluiden en werden een deel van zijn droomen. Maar bij een zeer hevigen roep ontwaakte zijn werkelijkheidsbesef geheel: hij draaide zich om, rekte zich uit, en bleef met open oogen naar ’t zonbeweeg op de witte gordijnen staren. O, ja, weer thuis… (Jeanne Reyneke van Stuwe, Hartstocht, 1900)
- Casa Bianca, 12 december 1904. Minka, dezen morgen was de wereld schooner dan ik haar ooit zag en het leven in haar duizen wonderen heerlijker dan ik ooit droomde. (….) Nevel hing over het meer en tot hoog langs de bergen. (…) Waardoor is dit alles zoo wonderbaar? (Nico van Suchtelen. Quia Absurdum. 1906).
- Maarten stond in zijn kamer voor het venster van waaraf hij overzien kon het met hooge boomen begroeide pleintje. Daarachter was de vijver met de zwanen. (…) Maar nu, staand voor het raam, proevend de blijheid der tijden, was te zelfder wijle die herkenning het volkomener besef van een altijd wijder en wijder zich strekkende levensvreug, die in zijn latere dagen zaligend, lichtend was verschenen. (Henri van Booven, Van de vereering des leevens, 1906)
- Dien morgen werd Van Welcke wakker na een langen, gezonden slaap, en hij rekte zich behagelijk uit in de lauwte der dekens. (Louis Couperus. De boeken der kleine zielen – Het late leven).
Bij de noeste Cyriel Buysse vindt men echter een prettige, geestige uitzondering:
- De klok, in ´t keukentje, riep ´koekoe´, één keer. Alfons werd half wakker. Hij vroeg zich even, in onduidelijk denken, af, of het soms reeds de echte vogel buiten was, en niet de klok. Hij kon ´t niet ophelderen; hij sliep dadelijk weer in. (Het leven van Rozeke van Dalen, 1906)
Tja, mooi hoor die beeldspraak over “het wakker worden in de nieuwe eeuw: de klok is gewoon doorgetikt na 30 december 1900, het fin de siècle heeft men overleefd, de wereld is niet ten onder gegaan” Maar hoe zit dat dan met de huidige tijd? 10 jaar na dato wacht ik nog steeds op het begin van deze eeuw 😉
Groots en meeslepend en schoon [in de 19e eeuwse betekenis van het woord] is deze nieuwe eeuw inderdaad nog niet gebleken. Nu ja, vooralsnog niets aan te doen!
Slapeloze dagen zou je ervan krijgen. Even niets aan laten.