Eigendunk stinkt en sowieso – oud nieuws voor de getrouwe, decadente rond1900.nl-lezer – is alles zinloos, ijdelheid en najagen van wind. En de zoektocht naar een New kind of kick gaven wij reeds op. Wij laten ons dan ook niet verleiden om elk bericht hier te wijden aan de tentoonstelling van het kunstjaar 2014-2015 of Kareltje himself: dat laatste bewaren wij nu grotendeels voor het Grote Geheime De Nerée-boek.
Máár: wanneer de actualiteit ons verplicht op wetenschappelijk verantwoorde wijze op decadente details aangaande De Nerée in te gaan, dán moeten we dat helaas toch even doen. Over kunstkritiek en pornografische kunst ditmaal. Dolletjes.
De PVV ten spijt krijgt Neerlands meest decadente en elitaire kunstenaar gewoon de aandacht die hij verdient. De Telegraaf (14 november) en Den Haag Centraal (21 november) waren beide lovend. En in haar column NRC gaat uit (29 november) maakte Joyce Roodnat de volgende interessante observaties:
In het Louis Couperus Museum in Den Haag kijk ik lang naar de tekeningen van Carel de Nerée (1880-1909). Een Haagse decadent, diplomaat. Kunstenaar en vergeten. En dat verdient hij niet. Zijn inkttekeningen, soms opgewerkt met koperverf, doen denken aan het werk van de Britse Art Nouveau-kunstenaar Aubrey Beardsley. Maar wufter, ziekelijker. Hartverwringend dat woord bestaat niet maar dringt zich hier op, helemaal Couperus. En die ene tekening spant de kroon. Het is een ontwerp voor een slanke vaas, op basis van langgerekte vrouwen met brede lekkende borsten. Ik zie hunkering. Dit is een rorschachtest waarin alleen de hypocriet geen vagina herkent. En de onwetende ook niet. Die kan hier dan lekker ongestoord kijken.
Kijk, mevrouw Roodnat slaat hier de De Nerée-spijker op de kop – vandaar dat wij het uitvoerig moeten aanhalen. Het werk van De Nerée is van alles, maar het is inderdaad ook seks. Wat ‘hypocrite lecteur, – mon semblable, – mon frère!’ wilt u nog meer?
Wij kunnen dat nu waarderen, maar dat heeft bepaald anders gelegen. De predikant J.J. Meyer schreef bijvoorbeeld in 1912 in zijn boekje Kunst en zedelijkheid dat zelfs de erotische etsen van Rembrandt ‘gezond en normaal zijn vergeleken bij de geile, hysterische verbeeldingen van dezen ontzenuwden wellusteling’. Die wellusteling was natuurlijk De Nerée, ‘in ons land de tekenaar van het perverse’, volgens diezelfde Meyer. Als je het mij vraagt was het werk van De Nerée bekender dan je op basis van geschreven en gedrukte bronnen nu kan waarnemen.
Waarover men niet spreken kan dient men echter te zwijgen. De Nerée echoot dat vrij letterlijk in zijn antwoord op Plasschaerts tentoonstellingsvoorstellen in 1904-’05, wanneer hij meent dat hij in Holland doodgezwegen zal worden. Leest u daar hier meer over. Dat is nu moeilijk voor te stellen, maar destijds niet zo uitzonderlijk wanneer je bedenkt dat De Nerée’s kunstbroeders Aubrey Beardsley, Félicien Rops en Franz von Bayros in het culturele Nederland van rond 1900 een vergelijkbaar lot waren beschoren. Naar Beardsleys sporen in Nederland zochten en schreven wij toch redelijk uitvoerig, maar pas deze zomer stuitten we op wat in onze optiek de eerste en enige vroegtwintigste-eeuwse Nederlands reproducties van diens werk zijn. In De sexueele zeden in woord en beeld (1916-1918?) van dr. Ph. van Vloten Elderinck wordt in het deel De humor in het geslachtsleven twee, niet zo heel kinky nog, Beardsley-tekeningen afgebeeld.
Van Von Bayros is bij ons weten in Nederland rond 1900, en ook nog lang daarna, vrijwel geen spoor te vinden. Nu is diens werk nadrukkelijk pornografischer dan dat van wie ook, maar in Duitsland werd, getuige het directe succes van zijn tentoonstellingen en algemene status, de kunstenaar wel degelijk gewaardeerd. Het is ook een geweldige kunstenaar overigens. In Nederland wordt Von Bayros voor het eerst in De Telegraaf van 14 juli 1911, in het artikel ‘Pornografie’ dat gaat over een rechtszaak tegen een uitgever uit München van vermeend zedeloze boeken. De goede, ook Nederlandse verstaander wist zeker van de tekeningen van Beardsley, Von Bayros en Rops. Van die laatste vindt men bijvoorbeeld een enkele reproductie in een vooruitstrevend periodiek als Levensrecht.
Moe geworden van al ons decadent gespeur nestelden wij ons ten slotte van de week met een goed boek in de hoek. Leliane van Henri Borel, uit 1902. Kent u het? Een soort navolging van Couperus’ Psyche in een moderne setting. Borel is een interessant schrijver, niet alleen omdat De Nerée vijf tekeningen baseerde op zijn De laatste incarnatie en Henri van Booven en Borel elkaar vanaf 1900 kende. In Leliane nu heeft hoofdpersoon Paulus een zeker schilderij boven zijn bed hangen. Alleen de niet-decadente hypocriet herkent daar geen De Nerée-ekfrasis in:
Boven zijn bed hing een schilderij van de heilige Leliane. Uit de roerloos-uitgespreide, blanke bladen van een groote, wondere waterlelie reeds de Koninklijke Maagd, de oogen biddend omhoog geheven, de handen gevouwen, in de kuische plooien van een wuivend, wit gewaad gehuld. Om haar heen zweefden kleine, kinderlijke engelen met de wieken hoog-óp gestoken, recht stijgende naar een groot, roze hemel-licht omhoog. Naar die uit een blanke bloem geboren maagd kon Paulus lang, lang blijven staren. Zachter en van véél teerder kleur was haar aangezicht dan de mooiste bloem die hij kende, witter dan de lelie, zachter rose dan de reinste roos. Het geleek nog het meest op heel vage, witte wolkjes, die hij wel eens ver aan de hemelen had zien drijven, verlicht door de laatste glanzen van de ondergaande zon. Zóó broos en zóó ijl, dat één luchte winde-adem ze dra zou breken. En het vreemde er van was, dat hij wel zag, hoe dit kuische aetherische lichaam van vleesch moest wezen als het zijne, en het aanschijn hebben moest van een mensch, maar toch zoo héél anders, als een lichaam, dat door goddelijken geest ontvluchtigd is aan de materie.
___________________________
Afbeeldingen:
– Carel de Nerée, ‘Het schoone beeld II 1900-’01’ (Tekening gebaseerd op ‘De laatste incarnatie’ van Borel). Hessisches Landesmuseum, Darmstadt.
– Omslag Leliane van Henri Borel, ontwerp van Louis Raemaekers.
Intrigerend stuk, Sander!