In het meer dan lezenswaardige brievenboek van Sanne Bruinier, En al die onaangenaamheden… , stuitte ik op de volgende schrikbarende vernoeming, waardoor mijn interesse voor een zekere, mij zo goed als onbekende schrijver meteen gewekt werd. Bruinier schrijft op 22 april 1900:
Hij (een Poolse vriend) heeft me een boek geleend, geschreven door een Poolse vriend (in het Duits gelukkig). ’t Is de afschuwelijkste nachtmerrie die ik ooit gelezen heb; daar wordt Edgar Poe opwekkend bij. Het heet De profundis – schrijver Przybyszewski. Hoorde je er ooit van? Het is een boek, waardig te prijken in de bibliotheek van Satan. De schrijver is weer een echte zenuwknobbel en dronk geweldig in de tijd dat hij hier [Parijs, SB] woonde.
De Pooltjes hebben daar een heel andere opvatting dan de mij bekende. Liz zou een kruis slaan als ze Dostojevski [?, SB] hoorde vertellen hoe ze uitgingen, Przybyszewski en zijn vrouw, hijzelf en nog een paar ‘und dann haben wir getrunken, das war wunderbar!’
Klinkt als een schrijver naar mijn hart, deze Pool. Het blijkt hier te gaan om Stanislaw Pryzbyszewski. Decadent, satanist; ik kende hem niet, maar mijn interesse is zoals gezegd gewekt. We gaan er achteraan, en trachten iets vertaalds van hem te vinden. Wordt vervolgd!
Redelijk zeldzaam en prijzig, maar niet onvindbaar!
Dank u voor reactie. Ik zag dat ondertussen ook. Ondertussen heb ik echter simpelweg wat heruitgaven uit de UB ter lezing gehaald. verslag volgt!
Hèhè, gevonden. Bij die onuitspreekbare naam Przybyszewski (hoewel, bij nader inzien valt het wel mee) meende ik me te kunnen herinneren dat er nog een boek van hem bij mij thuis rondslingerde dat niet in de lemma op Wikipedia vermeld wordt. En ja, daar is ’t, in al z’n wat verfrommelde glorie: Erinnerungen an das literarische Berlin, uitgegeven bij het Winkler-Verlag, Munchen, in 1965, vertaald uit het Pools (1926, ofschoon het lemma de oorspronkelijk Poolse naam van het boek geeft en daar 1928 bij zet als publicatiedatum).
Een redelijk waanzinnig, skuriel, chaotisch werk dat desondanks (of juist daardoor)zeer leesbaar is. Enkel Pr.’s borstgeroffel betreffende de superioriteit van a. Polen b. Pr. zelf, is soms wat vermoeiend. De herinneringen zijn aan Richard Dehmel (wie leest Dehmel nog?), Knut Hamsum, Ibsen, Munch, Strindbergh, Hauptmann en vele, vele anderen.
Mijn exemplaar draagt een stempel ‘legaat Jan Kamerbeek Jr.’ en ook diens eigen handtekening. Kamerbeek… Kamerbeek… heb ik die naam niet eerder gehoord? Inderdaad – dankzij de Jaarboeken der Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde: 1905-1977, letterkundige en zo. En, gezien dat stempel, laat nooit je boeken aan een bibliotheek na – die verpatsen ze gewoon. Trouwens, de meeste studenten kunnen ternauwernood lezen, en al helemaal geen Duits.
Waarde heer Wim,
Dank u voor uw uitvoerige reactie!
hartelijk
S