Isaac Israels en het geweld zijner rythmische lijnen

Deze zomer staat in het teken van de kunstenaar Isaac Israels (1865-1934). Op maar liefst vier verschillende plekken zijn tentoonstellingen aan zijn werk gewijd. Wij doen een klein duitje in de zak met een mooi geval van ‘fictieve receptie’: Israels in een sleutelroman over de Amsterdamse artistieke bohème uit de jaren 1890. […]

Het is deze zomer Isaac Israels-zomer! Op maar liefst vier plaatsen is diens werk te aanschouwen: welverdiende aandacht voor deze fraaie kunstenaar.  In deze context is het volgende fragment wellicht aardig uit een roman die nimmer de welverdiende aandacht heeft gekregen die het eigenlijk verdient. De roman André Campo’s witte rozen (1916) van de hier al eerder genoemde P.H. van Moerkerken is een sleutelroman over de Amsterdamse artistieke bohème uit de jaren 1890. Het is een heel fraaie en interessante roman waarover  ik zo spoedig mogelijk meer zal schrijven. Het fragment betreft een mooi geschreven geval van fictieve receptie van het werk van Israels en dat van zijn compaan Frans Erens alsmede dat van ‘Delang’ [een werkelijk pseudoniem van Jan Hofker]:

Een zaterdag-avond in ’t begin van februari ging zij den Zeedijk op, deed de gordijnen van Café City of Hull terzij, en stond in het lage vertrek, op den trillenden dansvloer waar jonge kerels en meiden zwierden onder het goudstoffig lamplicht. Zij herkende er opeens het geheimzinnig leven waarvan Delangs en Erens de hartstochten hadden opengelegd in hun felle woorden, Isaäc Israëls in het geweld zijner rythmische lijnen…

Zij had zich in een sjofele voornaamheid gekleed; een oude, zwart-zijden japon omhing ruim haar gestalte, de mouwen kort, tot den elleboog. Een geel snoertje teekende de ronding van haar hals. Over het hoofd droeg zij een donker-groene mantilla die zij afnam toen de gordijnen achter haar waren dichtgevallen; een netje hield haar kapsel bijeen. De gezichten in ’t buffet en langs de wanden keerden naar haar binnenkomen; en, als was zijn gewoon aan het steken en uitvorschen der blikken, toch sidderde zij even in de onzekerheid hoe déze oogen haar ontvangen zouden. Maar haar heele verschijnen was te onhollandsch: zij kon een gevluchte Belgische zijn, of een verarmde meid uit een Engelsche havenstad; zij leek geen nieuwsgierige dame, die het volk kwam bekijken. Onverschillig wendden de oogen weer terug naar den dans. Alleen een paar matrozen bleven, ernstig, haar gelaat en lichaam beschouwen.

Lees ook:  Verschenen: Rondom Couperus 4 - De dromers (1900)

De walstonen der harmonika, tusschen de knokige vingers van een ouden man naast ’t buffet, sprongen en deinden met het stamp-gedreun der draaiende paren; doch boven die meeslepende golven blies een jonge apach, op een wand-tafeltje zittend, soms juichende, soms schreiend-weeke melodietjes uit zijn okkarina.

Even poosde het geluid, het geweld; er ging een hijgen door het smokig lokaaltje; een walm van zweet en sterk parfum zakte neer over de roode drinkende hoofden. Toen ging Lize naar de beide muzikanten en fluisterde hun een populair danswijsje in. Zij schenen niet verbaasd. En terwijl zij begonnen, terwijl de muziek langs haar lichaam streek tot het rythme kietelde in de zenuwen en spieren van haar beenen en armen, liet zij zich gaan, huppelde over de ongelijke planken, draaide en zwenkte, wiegde de slanke armen op de lustige maat. Een zwijgen vol verraste bewondering was om haar heen. Zij voelde het, en genoot nú eerst de bewondering om haar heen. Zij voelde het, en genoot nú eerst de verrukking die zij op het toneel, voor de oogen der uitgaande burgerij, gezocht had. En de stilte die, toen zij ophield en de muziek brak, nog even duurde, tot plotseling een druk gepraat klaterde, was haar liever dan het applaus dat ook voor akrobaten en buiksprekers in het theater klonk. (p. 206-208)

Eén gedachte over “Isaac Israels en het geweld zijner rythmische lijnen”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *