Sâr Peladan, Lorrain, Céard, De Maupassant, Gide, Valéry, Pierre Louÿs, Lucien Descaves, Hennique, Daudet, Marcel Schwob, Villiers de l’Isle-Adam, Huysmans, De Goncourt, Barrès, Stanislas de Guaita, Jean de la Ville de Mirmont, Rachilde, Coppée, Mirbaud, Rémy de Gourmont. En nog enkelen. Met die uitgelezen schare liet hij zijn studenten in het fin de siècle onderduiken. Alleen het sonore van de namen al. Hij hield van de zijwegen van de literatuur, had het zich tot zijn taak gemaakt vergeten schrijvers op te diepen en te reanimeren. Hij verdrong zich al jaren voor oude kasten met stoffige planken en vond een leger van schaduwen en schimmen, ingeklemd tussen twee eeuwen. De agonie van de negentiende eeuw is een groots vuurwerk.
Neen, beste decadente lezers, dit is geen gastbijdrage van iemand die wél goed kan schrijven en een opsomming geeft van zijn lievelingsschrijvers van rond 1900, maar een citaat uit een boek dat meen ik – de moderne literatuur volgen wij niet op de voet – ondertussen op numero uno staat in de verkooplijsten: De blauwe nacht, de nieuwe roman van Jan Siebelink.
Dit boek sluit helemaal aan bij de eerder aangezegde fin de siècle-revival. Daar wij eens over diens vorige werkje schreven mochten wij een recensie-exemplaar ontvangen. Want ook De blauwe nacht is een decadent werkje, en het is schoon ende triest. Het echte oordelen laten ik aan de recensenten over, maar ik wil u toch aanraden uw Hubert Crackanthorpe en Jacques d’Adelswärd-Fersen even op zij te leggen en Siebelink te lezen. Het is een zeer vaardig geschreven en goed boek.
Wij van rond1900.nl zijn aangesteld om onbezoldigd maar enthousiast decadente pareltjes op te vissen. Welnu, bij De blauwe nacht is dat een leuk en bovendien niet heel erg moeilijk klusje.
Siebelinks roman gaat over een Simon Aardewijn, die geobsedeerd is door Joris-Karl Huysmans (hoe herkenbaar!), en dat met name door diens beroemde roman À rebours, waarop hij wil promoveren. Het is verheugend te lezen dat door sterauteur Siebelink er hernieuwde aandacht voor Huysmans komt. De recensente van Hanta bijvoorbeeld, is meteen begonnen met À rebours te lezen: hoera! Diezelfde recensente merkt ook op zich geen illusies te maken en zich niet ten doel te stellen alle verwijzingen naar Tegen de keer, zoals Siebelinks vertaling van Huysmans’ roman luidt, op te sporen. Nu, illusies maken wij ons ook nimmer, maar we kunnen het niet laten wat vermeende verwijzingen en correspondenties eruit te plukken. Daarbij laat ik de hoofdpersoon even voor wat hij is. Wel geef ik vrijblijvend een hint voor een scriptie van een vlijtige student Nederlands: u haalt zo een 8 als u Simon analyseert als een personage in de traditie van décadence littéraire. Typeringen als de volgende kunnen als argumentatie dienen: ‘Zijn moeheid was zoo groot dat één seconde van onpeilbare slaap die zou kunnen wegnemen’ (p.282); ‘Ik wil het onmogelijke. Ik wil wat ik niet wil.’ (p.277); ‘hij besefte dat dubbele in zichzelf’ (p.138). En dan zijn er nog het incestieuze, de manische uitersten, de combinatie van geweld en lust, de deceptie en natuurlijk zijn literaire voorkeuren: Mallarmé is zijn lievelingsdichter. Voor het overige verwijs ik naar The Life of J.-K. Huysmans van Robert Baldick, bijvoorbeeld voor de vergelijking van de echte Huysmans met de fictieve Simon, en voor hun beider verlustiging in het heel erge en afschuwelijke. Je kunt immers allemaal grootste theorieën hebben (die overigens wel degelijk kloppen) over de thematische versplintering die zich manifesteert in het literaire, culturele en schilderkunstige symbolisme en decadentisme als de essentie, ja, de voorbode van de moderniteit, maar een groot deel van althans de literaire decadentie is gezellige borrelpraatverlustiging in allerlei verschrikkingen die men gehóórd heeft over die erge, decadente dingen. Ik schrijf gehoord, want wie maakt nu werkelijk echt decadente dingen mee? Juist. Niemand. Voor de obligate autobiografische duiding van de roman kunt u overigens gebruik maken van Siebelinks herinneringen aan Huysmans en het Parijs van de jaren zestig in zijn heel fraaie essay in Uit liefde in boeken uit 2007.
De blauwe nacht nu is een roman die zonder probleem kan aansluiten bij het rijtje De droomers van Maurits Wagenvoort, Goëtia van Frits Lapidoth, Walging van Jean-Paul Sartre en Huysmans Là-bas. Bij die eerste twee vanwege de setting van ‘Nederlander in Parijs’, de aantoonbare invloed van Là-bas en in het geval van De droomers opvallend genoeg ook de bomaanslagen en dreiging. Net als in Siebelinks roman spelen bij Wagenvoort anarchistische (bom)aanslagen een cruciale rol. In beide romans heeft de hoofdpersoon een grote, te grote, sympathie hiervoor. De roman van Sartre, een schrijver die bij Siebelink nadrukkelijk voorbijkomt, is duidelijk geënt op Là-bas, en beschrijft net als Huysmans’ roman de perikelen van een door Parijs dwalende biograaf die zijn werk nooit voltooit. Ik moest overigens ook denken, maar dat komt denk ik ook door de overeenkomst in de titel met Wagenvoorts roman, aan de film The Dreamers van Bernardo Bertolucci, die zich eveneens afspeelt in het woelig Parijs van de (late) jaren zestig en die net als Siebelinks roman weinig sentimenteel is, maar eerder bittertriest schoon. En de titel, De blauwe nacht, evoceert dan weer Witte nachten (1901) van Henri van Booven, een titel die ook, door de tegenstrijd, een zekere decadentie tracht op te roepen. Dat Siebelink nadrukkelijk een Frans-Nederlandse connectie legt, blijkt al uit het Baudelaire-motto van de roman, wiens ‘L’Invitation au voyage’ immers, daar zijn de Baudelaire-exegeten het althans over eens, Holland evoceert.
In De blauwe nacht lijkt Huysmans de schrijver van maar één boek. Dat is natuurlijk niet zo, hij schreef veel meer. Aanvankelijk ergerde mij dat enigszins, dat zijn andere werk niet genoemd werd, maar het is een roman, geen voorlichtingsfolder. Toch komt er, dat vond ik dan wel weer aardig, zij het vrij subtiel, een andere Huysmans voorbij. In het gebruik van de naam Martha zien wij een referentie naar Huysmans debuut Marthe (1876), over de gelijknamige prostituee. Prostitutie speelt immers een grote rol in De blauwe nacht. Of Huysmans’ roman ook later – het verscheen dacht ik aanvankelijk bij Kistemaeckers – ook door Charpentier, nadrukkelijk in de roman genoemd, is uitgegeven weet ik niet. Maar Charpentier gaf in ieder geval De Goncourts prostitutieroman La Fille Élisa (1871) uit: de dochter van Martha heet bij Siebelink nu net toevallig Elsa.
In de rivier ten westen van Parijs waaraan Simon woont lezen wij La Bièvre, door Huymans beschreven en door Siebelink vertaald. Dat klopt wel niet helemaal met de ligging van Medan geloof ik, maar goed. Overduidelijk en elders al opgemerkt is de lokatie Rue Jacob 12 en het boekwinkeltje ‘Chez Des Esseintes’. Meer indirect is het desgewenst mogelijk een verwijzing naar Huysmans’ romans En Route (1895) en La Cathédrale (1898) te lezen in enkele passages, zoals de volgende:
Iets soortgelijks had hij meegemaakt toen hij met Martha de romaanse basiliek in Vézelay bezocht. In de volle kerk werd een mis opgedragen, gregoriaans gezang klonk, de zon was net gezakt en het dal waarop de kerk uitzag was op zijn blauwst. Ze geloofden dat de eeuwenoude muren de gebeden van alle tijden uitzweeten. Een wolk van getuigenwas hun voorgegaan. Dit was hetzelfde meegesleurd te worden in de haast atmosferische wereld van een ongekende werkelijkheid. (p.105)
Vergelijk dit met het begin van En route als Durtal zich verlustigt in de gregoriaanse gezangen. Dit echoot bij Siebelink ook op pagina 211:
Hij was achterin blijven staan, terzijde, bij een pilaar, liet de heilige ambiance over zich heen komen. (…) Hij kreeg toen tranen in zijn ogen, voelde zich ontheven van het tijdelijke en ervoer de sensatie te worden opgenomen en weggevoerd.
Het rode draad-thema ‘klooster’ en ‘kloosterling’ in De blauwe nacht roept sterke associaties met Huysmans zelf in het algemeen en diens kloosterroman L’Oblat (1903) in het bijzonder op. Zowel in L’Oblat als De blauwe nacht komt overigens een zwarte Madonna voorbij. Durtal bewondert uiteraard deze ‘exotische’ Maria-variatie.
Daarnaast houdt Simon, net als Durtal, nadrukkelijk van poezen (p.159), rookt hij meer dan goed voor hem is, en wordt hij ook nog eens ‘een man op drift’ genoemd (p. 261). Op drift is de Nederlandse titel van Huysmans À vau l’eau. De rode verlaten ruimte met scheepsvenster waar Judith en Simon hun licht-perverse seksuele capriolen uithalen is een van de duidelijkere Des Esseintes-verwijzingen.
En een leuk referentiegrapje is dat Simon in een lezing over decadentisme ook weinig gangbare woorden uitlegt, zoals het woord ‘déliquescenses’. In 1885, een jaar nadat À rebours werd gepubliceerd, verscheen Les déliquescenses d’Adoré Floupette, poète décadent door Gabriel Vicaire en Henri Beauclair, waarin de door Des Esseintes bejubelde symbolistische dichters juist bespot werden.
Ten slotte wat vrijere associatie. Simons, laten we zeggen, lichaamsonafhankelijke, disfunctionerende rechteroog roept bij ons L’oeil comme un ballon bizarre se dirige vers l’infini van de in de tekst en bij Huysmans diverse malen voorkomende Redon op. Judith, Simons eigenste decadente femme fatale vinden we in het fin de siècle op meest effectieve en beroemdste manier verbeeld door Klimt in 1901. In de Nederlandse letteren wordt Judith in datzelfde jaar onsterfelijk gemaakt in het gelijknamige toneelstuk van Reyneke van Stuwe. En de beschrijving van Simons hallucinatie, waarbij hij zich voorstel dat hij dineert met ‘zijn vrienden’ De Maupassant, Huysmans en Mallarmé doet denken aan Dinner at Magny’s (1971) van de al genoemde Huysmansbiograaf Baldick, waarin hij de tafelgesprekken van de beroemde Franse schrijvers reconstrueert alsof hij er zelf bij is geweest.
‘Weinigen in ons land bezitten zoveel kennis over het fin de siècle,’ wordt er over Simon gezegd. Nu menen wij – vergeef ons onze onbescheidenheid – ook iets – niet veel – van dat fin de siècle af te weten. Of dat weinige iets heeft bijgedragen aan het begrip van Siebelinks roman weet ik niet, maar wij houden ons van harte aanbevolen voor aanvullende op-en aanmerkingen en gemiste referenties naar obscure decadenten.
Redelijk teleurgesteld hier, kom er maar moeilijk doorheen. Kan me goed aansluiten bij de conclusie van Coen Peppelenbos http://www.tzum.info/2014/04/recensie-jan-siebelink-de-blauwe-nacht/ dat het toch wel erg pseudo-decadentisme is.
Anarchistische aanslagen in Parijs in de jaren 1960 – Baldick’s fenomenale biografie verscheen in 1957 (definitieve versie, in het Frans) – en dan als Huysmans-“expert” niet paraat hebben dat deze als ambtenaar van Binnenlandse Zaken ca. 1890 zich (tussen het schaven aan het ms. van Là-Bas en het bordeelbezoek met Arij Prins door [oké, dat laatste kon Baldick alleen vermoeden, omdat hem de brieven aan Prins niet onder ogen waren gekomen]) bezighield met de opvang van slachtoffers van (l’histoire se rép?te ad nauseam) anarchistische aanslagen. Of moet ik nog tot het eind doorlezen?
Is Siebelink het door hemzelf vertaalde voorwoord van À Rebours geheel ontschoten, of heeft hij het juist “tegen de keer” willen uitvieren? Ik citeer, “Wàt er ook steeds weer werd bedacht, de roman liet zich in deze enkele regels samenvatten: waarom pleegde meneer X wel of niet overspel met mevrouw Y. Wilde men van standing zijn en opvallen als auteur van gewicht, dan liet men de vleselijke gemeenschap plaatsvinden tussen een markiezin en een graaf; wilde men daarentegen een schrijver voor het gewone volk zijn, één die goed wist waar hij het over had, dan moesten er een aanbidder uit de ‘banlieue’ en een alledaags meisje bij betrokken zijn. Slechts het decor was anders. Het lijkt me dat op dit moment ‘het voorname’ de gunst van de lezer heeft gewonnen; hij verlustigt zich niet in plebejische of burgerlijke liefdesgeschiedenissen, maar geniet nog steeds van de aarzelingen van de markiezin, die haar verleider in een klein entresol ontmoet, waarvan de stoffering met de mode verandert. Zal zij zondigen? Zal zij niet zondigen? En dat moet dan een psychologische studie heten. Mijnentwege.”
Daar heb ik niet veel aan toe te voegen. Behalve dat je als lezer voor een werkelijk interessant verslag van onlusten in Parijs (“onlust” in de niet-ethische zin) stukken beter uitbent bij Du Perron’s Het Land van Herkomst. Tja, dat André Malraux een zijrol mag spelen in De Blauwe Nacht (waarom niet ook gerefereerd aan “la nuit américaine”, in films het gebruik van blauwfilters om bij daglicht nachtopnames te faken) is dan ook een soort van reverse name dropping.