Dames, heren ook, bent u alreeds naar het Van Gogh Museum geweest? Zo neen, direct doen voor 11 juni want de Prints in Paris 1900-tentoonstelling is werkelijk superbe. De meest prachtige affiches, illustraties en andere grafische zaken, fraaie objecten en alles heel mooi vormgegeven. Een must see! En koopt u ook de catalogus want die is dankzij zowel de wetenschappelijke naspeuringen als de prettige schrijfstijl van mevrouw Roos Rosa de Carvalho ook al zo goed. En wij werken niet voor het Van Gogh en vinden tentoonstellingscatalogi meestal broddelwerk maar dit is helemaal goed. Maar zoals u weet zijn wij hier bij rond1900 aangenomen om nutteloze artistieke details aan grotere gehelen toe te voegen. Is ook een vak. Welnu, wij menen een enkel literair detail toe te kunnen voegen aangaande de receptie van de Franse affiches in Nederland.
Rosa de Carvalho gaat uitvoerig in op de productie en ontvangst van de affiches: wie maakte ze, in welke oplagen en met welke technieken, wie verzamelde ze? Dat wordt ook op de tentoonstelling uitgelegd. Daar wordt ook weergegeven met behulp van tekeningen, schilderijen en reconstructies hoe zo’n straatbeeld met al die mooie affiches en prenten er ongeveer uitzag. Maar hoe zoiets binnenkwam in het hoofd van ‘de gewone man’ valt moeilijk te reconstrueren: ‘Hoe een gewone wasvrouw, een kantoorklerk of een modieuze Parisienne de affiches en petites estampes op straat ervaarde, valt onmogelijk te achterhalen.’ (p. 64)
Dat is zo, maar dankzij de letteren kunnen we ons daar misschien toch een voorstelling van maken. Het waarnemen van al die prikkelende stadsbeelden is in zijn algemeenheid een onderdeel van een grootstedelijke perceptie die in modernistische romans van Joyce of Döblin gethematiseerd is. Maar ook rond 1900 kom je dat tegen en, nog een stapje specifieker, in de Nederlandse literatuur van rond 1900 kom je specifiek enige gevallen van ‘fictieve receptie’ van deze affiches tegen. We deden er geen heel actief onderzoek naar, maar kwamen in de loop der jaren wel wat tegen en hebben de boeken in kwestie her en der ook reeds genoemd. We leggen ze hier bij elkaar en wat je ziet is waarschijnlijk exemplarisch voor de manier waarop in Nederland rond 1900 tegen de modernste Franse grafische kunst werd aangekeken: enigszins afkeurend. Het is vooral iets voor studenten en jonge artistieke types. Uit onderstaande fragmenten blijkt weliswaar inderdaad niet direct hoe één specifiek iemand die affiches ervaarde, maar wel hoe er tegen aan gekeken werd, in welke context ze aangetroffen konden worden – studenten- en kunstenaarskamers- en welke associaties ze losmaakten: seks en onzedelijkheid.
Opstand (1901) van Johan Broedelet gaat over Amsterdamse socialisten en anarchisten en bevat veel aardige alledaagse details, zoals deze beschrijving van de ietwat vunzige kamers van een bohemien. Daar slingert niet alleen van alles rond, maar hangen ook meerdere ‘Fransche teekenigen en affiches aan den wand’:
De elegante, lichtzinnige Fransche teekeningen en affiches aan den wand, die vooral veel vrouwennaakt lieten zien, maar een naakt dat door zijn onwaarheid en brutale effectberekening op den duur tegenstond, de aardige boekentafeltjes, bezaaid met de jongste uitgaven op literair gebied, weer vooral veel Fransch, slechte, sentimentele verzen, die achter hun weekheid en schijnbaar weenende gevoeligheid de geheel verslapte natuur van den dichter verborgen, vluchtig geschreven romans, wier sensneele titel reeds de weinig verheven strekking aangaf en de eerste nummers van binnen- en buitenlandsche maand- en weekschriften, waarvan zelden een derde aflevering en nooit een tweede jaargang verscheen, de smaakvolle eikenhouten meubels en snuisterijenrekjes, waarop naast Chineesche popjes en een vaasje van Rozenburg portretten van cafe-chantant-dames en een enkele actrice in een geliefde rol prijkten, de Duitsche tabakspijp naast een paar vuile glazen en een halfleege portflesch op den schoorsteen, sigaren en sigaretten, asch en bakjes, klein geld en afgestreken lucifers hier en overal, dit alles gaf de studentenkamer een eigenaardige bekoring van nonchalanten chic en gezelligen rommel, een mengelmoes van goeden smaak en decadentie, terwijl het broederlijk samengaan op de vensterbank van een bundel élégies Sensualités nouvelles, een vunzige brochure ter aanbeveling van het malthusianisme en een caricatuurteekening van de hand eens jeugdigen debutants het karakter van ’t vertrek geheel teekende. (dl. I, p. 96-97)
In de Haagse roman Hartstocht (1900) van Jeanne Reyneke van Stuwe gaat Felix ten onder aan, precies, zijn hartstocht. Dat zijn kamer vol hangt met allerlei moderns spreekt voor zich. Meer dan bij Broedelet wordt het vrij nauwkeurig beschreven: Wilette, Forain en zelfs Beardsley. Zoals wij elders opmerkten een van de allervroegste literaire verwijzingen naar de Engelse tekenaar. De nadruk van Greefenhagen ziet u bij dit stuk afgebeeld:
Voor een opknappertje gingen ze dineeren bij Riche en terugkomende, acheveerden ze de kamer-inrichting.
Felix hing zijn slaapkamer vol met alles wat hij in zijn studententijd verzameld had en waaraan hij dus aangename gedachten verbonden waren. Gewaagde Gil Blas-illustraties van Carl Hap of Testevuide, Chineesche waaiers, mooie affiches van Wilette, Forain, die voor het Avenue Theatre van Aubrey Beardsley en een nadruk van Greefenhagen’s Pall Mall Budget, een stuk gobelin, een witte pruik, driekante steek en staatsie-degen van een maskerade, photo’s naar Bisson en Andreotti en een snoer van champagnekurken. Dan had hij nog allerlei dingen van alle mogelijke plaatsen meegenomen: een aankondiging van de ‘Courses de Boitsfort’ uit een tram, een ‘N’oubliez rien’ uit een Brusselsch badhuis, een ‘Vermouth’ van een fancy-fair en een ‘Lanciers’ van een bal.
-Je maakt me van de voorkamer niet zoo’n uitdragerij hoor, zei Jacques.
-Kalmeer je, kalmeer je… ’t Zou wàt echt zijn, als ‘k ’t dee…
-Maar je laat ’t… In zo’n agitante omgeving kan ik niet werken…
-Beware…dan zit jouw ernst ook niet diep, als je zoo gauw wordt afgeleid.
De Gil Blas-illustraties zijn bij Reyneke van Stuwe nadrukkelijk ‘gewaagd.’ Dat Franse affiches, en dan in het bijzonder die van Chéret in de eerste plaats seks uitstraalden blijkt overduidelijk uit de artistieke bildungsroman Het liefdeleven van Leo Trelong (1905) door L. de Rooy van Heerlen, die hier al eerder langs kwam. Een van zijn affiches doet de hoofdpersoon zich zijn vriendin al ‘hijgend, de wangen in passiegloed’ voorstellen: foei! Het gaat waarschijnlijk, gezien de sigaret, om Chérets beroemde Job-affiche:
Hij zou de vrouw uit zijn leven bannen. Was er niet oneindig meer in het rijke leven? Die nieuwe werkkring waar hij zich in moest werken, zijn literaire studie, die heerlike studie, zo schandelik verwaarloosd ’t laatste jaar voor Ali. Vrolik fluitend liep hij door de nieuwe kamer. Leuk toch zo’n huurhok eens gezellig op te knappen. De erbarmelik lelike staalgravures, Jezus op Golgotha, Jezus op Gethsemane nam hij gauw van de muur, en probeerde hoe de beide kopieën naar Jaap Maris er zouden lijken. En waar kon hij zijn Chéret hangen, die juffrouw met de sigaret, zo vlammend van haar, zo provokant met wulps omgeworpen hoofd? Hij hing de plaat in ’t volle licht, en uitdagend gloeide de vrouw hem tegen, geel en ros. Hij voelde een lichte warmte stijgen in zich, en zag plotseling als in visioen Ali, de schouders en boezem ontbloot, hijgend, de wangen in passiegloed… Nee, die Chéret moest niet hangen hier. ’t Moest een rustige vriendelike kamer worden, prettig aandoend bij dag en bij avond; en hij ontrolde een ander affiche, een melkdrinkend meisjes met poesjes, de onschuldige reklame voor lait pasteurisé van Steinlen. Hij dacht opeens aan Jo, ’t zusje van Ali, en voelde zijn ogen vochtig worden. (p. 108)
Steinlen komt ook uitvoerig ter sprake in een gesprek tussen Trelong en de in politiek geïnteresseerde ex-luitenant Menzel:
En ze begonnen een praatje over de journalistiek, de tijdschriften. Menzel kwam weinig op de societeit. Alleen zondagavonds, zei hij, om plaatjes te kijken. En over plaatjes sprekend, kwamen ze op de laatste plaat van Braakensiek in De Groene, en op de Simplicissimus, en op de Gil Blas, met de tekeningen van Steinlen.
Leo zei zoveel gehoord te hebben van die Steinlenplaten in de Gil Blas, maar ze nog nooit allemaal te hebben gezien.
-Nu, als u lust hebt, kunt u straks wel even met me naar m’n kamer gaan. Dan zal ik ze u eens laten zien. Hebt u ’n ogenblikje tijd? Ik wou nog even De Groene inkijken.
Leo nam met graagte ’t aanbod aan. Hij voelde plotseling sympathie voor die grote man met zijn bemoedigende kalme ogenkijk en stemmeklank.
Een kwartiertje later zat hij naast Menzel in diens kamer, de eerste jaargangen van de Gil Blas doorbladerend.
De kamer was rustig als Menzel zelf. Eigen meubels zeker, eiken, zwaar en eenvoudig. ’t Behangsel donkerrood, met weinig platen. Vlinders van Thijs Maris, en een sneeuwgrachtje van Witsen. Eén muur geheel ingenomen door een bibliotheek, met veel boeken…
Onder de roodomkapte studeerlamp op het bureau-ministre bekeken ze de Gil Blas-platen. Menzel had een stapeltje werken opzij geschoven en grote bladen papier bekrabbeld met een klein schrift…. Darwin, Haeckel, Wundt, las Leo op de banden…
-Studeert u veel? vroeg hij?
-Ja, nog al, ik ben leraar aan de Kursus; de avonduren ben ik niet bezet, dat zijn mijn werkuurtjes, ik liefhebber zo’n beetje in filosofie.
Ze doorbladerden de Gil Blas-verhalen. De platen waren crû, heftig, telkens rauw-schrille voorstellingen gevend van hevige liefdedingen, of ook wel: langoureus-sentimentele idylletjes van langharige studenten met bleke dunne grisettes.
-Vreemd! begon Menzel plotseling, die Fransen hebben zo’n wonderlike konceptie van de liefde. ’t Is bij hun altijd òf de sensuele drift, de zinnelike liefde tout pur, òf zo’n week kwijnerig gedweep…. wat eigenlik op ’t zelfde neerkomt. (p. 118-119)
Wat we niet vonden, maar ook wij lazen niet alles, waren verwijzingen naar Nederlandse affiches, bijvoorbeeld een van Toorop. Dat die van de muren moet zijn gegrisd zoals dat met de Franse is Parijs gebeurde lijkt mij een feit. Je vergeet wel ’s dat Toorops affiches ook gewoon op straat hebben gehangen maar een prachtig bewijs daarvan is te vinden in afbeelding 160 van de grote Tooropcatalogus: bladert u daar maar even naar toe.
Maar als je tenslotte werkelijk artistiek was maakte je misschien ook wel je eigen muurdecoraties. Dat was in ieder geval wat Carel de Nerée op zijn eigen kamer heeft gedaan, waar Henri van Booven getuige van is geweest:
Heel die kamer was behangen met de zinnebeeldige lijnteekeningen op linnen, die hij onder den invloed der nagedachtenis aan Toorop had gemaakt. Vele vierkante meters had hij vol figuren in donkere, doffe groenen, bruinen, violetten geteekend. (Elsevier’s 1911, p. 8)
Maar wat er ook waar aan de muur hangt gaat u, oh la la!, vooral even naar het Van Gogh Museum vanmiddag!
Informatieve reactie inspelend op een stuk actualiteit. Rond 1900 helemaal bij de tijd!
Voor Sander Bink.
Beste Sander, hebben wij ooit eens geiemeeld over de werken van Jeanne Reyneke van Stuwe?IK dacht het, maar dit terzijde.
In de wakkere ochtendkrant las ik over je : rondom Couperus”mooi initiatief, maar las ik het goed dat “Fokel”van van Loghem HERTAALD is????
Wat betekent dat, en hoezo en waarom?”of alleen een modernere spelling…
dank en gaarne vernemende, Ruurd Born
Ha Ruud, ja, over Reyneke hadden we het eens.
Het de spelling is inderdaad ge-update zodat je het normaal kan lezen. Waarom sommige mensen meteen op hun achterste benen gaan staan bij dat idee, daarbij ontgaat ons volledig. Stendhal en Balzac lees je indien vertaald toch ook in de spelling van nu? En wie las ooit Fokel in het origineel? Precies. Niemand. groetjes!
Weer fraai gesignaleerd. A propos de passage in dat 1905-Trelong boek: ‘De erbarmelik lelike staalgravures, Jezus op Golgotha, Jezus op Gethsemane nam hij gauw van de muur…’ Ik weet precies welke bedoeld zijn maar helaas ontsnapt de naam van de ik meen Duitse maker mij – je komt die enorme lappen liggend formaat, nu nog tegen in de rommelhokken van Hervormde kerken. Hingen vroeger voral in de consistoriekamers. Toch nog redelijk knappe staaltjes van graveren hoor, en vooral heel veel werk, zo’n Jezus-lap vullen.
Hi Sander,
Wat een leuke invalshoek om de tentoonstelling in het Van Gogh zo te benaderen! Bedankt.
Ik zal de link naar je post vermelden onder mijn eigen blog over de tentoonstelling.
Leuk, [geen] dank!
Geweldige tentoonstelling & gelukkig nog net kunnen bezoeken. Leuk vond ik het affiche met de ’theatrophone’. En ook dat met een kantoorafdeling meisjes aan ‘kleine typemachines’, apparaatjes die er meer als een soort rekenmachine uitzagen, circa 1895 als ik me goed herinner. Ik mocht er helaas geen foto van maken.