‘Zoen mij met een zoen van geilheid’: Over het onvindbare Zondige Vleesch (1910) van Van Goethem

Leo van Goethem (Beveren, 1887–Schaarbeek, 1931) was een Vlaams schrijver,
redacteur en journalist.  Hij leverde beschouwend en oorspronkelijk Nederlandstalig en Franstalig werk aan periodieken als La Métropole, Vlaamsche Arbeid, De Boomgaard, Het Roode Zeil en Le Soir. Ook was hij medeoprichter van de oorlogskrant Het Vaderland. Van Goethem was daarnaast actief als schrijver van werken van langere adem, zoals de verhalenbundel Het Zondige Vleesch die waarschijnlijk in 1910 werd uitgebracht. ‘Waarschijnlijk’, want een fysiek exemplaar van het boek  is, voor zover wij weten althans, volstrekt onvindbaar en het is dus gokken naar de precieze inhoud. Maar de navolgende  advertentietekst voor de bundel licht wel een tipje van de mysterieuze decadente sluier op:

Dat is één dier boeken van wiens bijval we op voorhand overtuigd zijn, zoo nieuw is de klank die eruit opstijgt. Het brengt eenen jongen en bijna nog ongekenden vorm der schoonheid in onze litteratuur. In de stukken die dezen bundel uitmaken: Antikrist en Agathos, Madame X., Uit het zalige Boek en het zinnelijke, De Liefde in den Oliventuin enz., komt eene heel eigenaardige en vreemde fantazie tot uiting; in weinig Vlaamsche boeken ligt een weelde van verbeelding, als in dit, zoo aanzienlijk, zoo wonderbaar. ’t Zijn verhalen van schepsels die worden bezield door weemoedige begeerten en geteisterd door onbegrepen verlangens en naakt staan in het licht der waarheid voor hun leven. Eene gezonde en heelkrachtige en daardoor in den grond zeer zedelijke erotiek bezielt deze bladzijden, die dragen den geur van het vleesch dat zondig is, doet genieten en doet lijden. Om de originaliteit zijner sataniek-kristelijke visie; de soms bijbelsch-grootsche en altijd bijzondere vlucht zijner verbeelding – de rechtzinnigheid en wezenlijke diepte van zijn eerlijk gevoel – zal dit boek, door al wie eenig belang stelt in de jonge Vlaamsche letterkunde worden gelezen.

Het Vlaamse multitalent Edmond van Offel ontwierp een bandversiering voor het boek. In de context van de Boomgaard-generatie zou dit werk, dat werd uitgegeven door de Antwerpse boekhandel en gelegenheidsuitgeverij Flandria, een uitgave kunnen zijn geweest die de meer vooruitstrevende literair-artistieke kringen beroerde. Literair-historisch gezien is het waarschijnlijk een van die zeldzame teksten die aansluiten bij de substroming van het Vlaamse decadentisme, zoals André de Ridders Gesprekken met den Wijzen Jongeling (1910) dat ook is.
De auteurs stonden opvallend genoeg met elkaar in contact. Zo schreef Van Goethem aan De Ridder een brief, gedateerd acht april 1910, over de gevolgen van zijn publicatie:

De uitgave van mijn boek, Het Z.Vl. (de titel durf ik haast niet meer noemen!) ging goed: ik verhoopte succes niet zoozeer voor mij als voor de beweging tegen het platte realisme– ’t Kwam: een priester –bien institutionné cela se comprend– is mijne vader komen vinden… heeft van de uitgaaf gesprooken en nu… Ze willen geen geld geven… en ’t is in de letter-handel lijk bij den beenhouwer: geen geld geen vleesch, zelfs geen zondige.

De connectie met De Ridder is tekenend: in diens kosmopolitisch-dandyistische tijdschrift De Boomgaard publiceerde Van Goethem een aantal verzen, prozaschetsen en ‘poëmen in proza’. Het gedicht ‘Kom zoen mij zevenmaal…’ in de reeks prozagedichten Vas Occultum getuigt van dezelfde zinnelijke ‘sataniek-kristelijke’ thematiek als Het Zondige Vleesch. De invloed van Swinburne en Baudelaire hierin is duidelijk:

Lees ook:  Ik wil gekocht worden! Van en over een tekening van 'Henricus'.

Kom, zoen mij zevenmaal met uwen milden mond.
Zoen mij zevenmaal, mijne ziel, en zij een zonde elk
Uwer zoenen.


Zoen mij met een zoen van hoovaardij, wijl ge
Voorbij me gaat in uw ijlwittig kleed, besternd met
Pauwenoogen.
Zoen mij, zoen mij met dorre en droge lippen…


Zoen mij met een zoen van gierigheid, schuw en
Schamper, dat ik hunkere en hongere nadien naar al
De schatten die me uw mond onthoudt.
Zoen mij, zoen mij met dun-genepen lippen…

Zoen mij met een zoen van geilheid, heet en
Zuigend, en wijl uw armen mij omschakelen en uwe
Oogen verte-verloren zijn.
Zoen mij, zoen mij met veïg-vochte lippen…

Zoen mij met een zoen van nijd, uw mond gesperd
Begeerig naar ’t luttele geluk dat in mijn harte leit
Zoen mij, zoen mij met bepuiste lippen…

Zoen mij met een zoen van gulzigheid, binst u de
Spijze weerkeert in den mond.
Zoen mij, zoen mij met wijn-bedropen lippen…

Zoen mij met een zoen van gramschap, dat mijn
Lijf bloedt rood-dreupelende wonden.
Zoen mij, zoen mij met uw lippen en uw tanden…

Zoen mij met een zoen van traagheid dat uwe
Zoenen nimmer einden.
Zoen mij, zoen mij met uw lippen loom-rustend
Op mijn mond
 
Zoen mij met zoenen van zeven zonden, mijne ziel.
Zoen mij, mijne ziel, tot spijt van d’ouden Jahweh,
Zoen mij zevenmaal.

En ik zal u zoenen, mijne zoete, mijn zondige
Ziel:
Ik zal u zoenen zevenmaal zeventigmaa
l.

U begrijpt dat wij hier helemaal warm en leeslustig van worden! Maar onze leeslust ten spijt is Het Zondige Vleesch helaas volstrekt onvindbaar en dus ook niet te lezen, in de letterlijke betekenis van het woord. Daarom deze prangende vraag: las u het boek? Of kent u zo iemand? Of kent u iemand die het ons van de hand wil doen? Reageert u gaarne graag! Grote dank en in ruil geven wij u desgewenst een zondige zoen van zeven zonden.

4 gedachten aan “‘Zoen mij met een zoen van geilheid’: Over het onvindbare Zondige Vleesch (1910) van Van Goethem”

  1. Hebt u wel enig bewijs dat het boek ooit fysiek verschenen is? Het citaat “geen geld geen vleesch” kan er op wijzen dat Van Goethem van zijn ouders geen geld gekregen heeft om de drukker te betalen. Het ontbreekt niet alleen in de EHC, die zulke Antwerpse uitgaven altijd heeft, maar ook in de (behoorlijk sluitende) bibliografie van Van Offel, voor mij twee indicaties dat het er gewoon niet is.

  2. Beste Boris Rousseeuw,

    Dat is inderdaad een mogelijkheid die ik heb overwogen, daarom schreef ik: ‘de verhalenbundel Het Zondige Vleesch die waarschijnlijk in 1910 werd uitgebracht’. Persoonlijk betwijfel ik of de EHC alle uitgaven heeft. Meer nog, ook de KBR in Brussel bezit het werk niet. Maar leegtes dienen om te worden opgevuld. Gepubliceerd of niet, in elk geval kan het manuscript zich nog ergens bevinden. De zoektocht gaat voort!

  3. Ik denk dat het er heel goed wel kan zijn, of althans ooit bestaan heeft. Als soort van argument kan ik mijn Nederlandse zoeklijstje aanvoeren van diverse 1900boeken die bestaan moeten hebben maar waar geen fysiek spoor meer van te vinden is. Enkele titels van Bram van Dam bijvoorbeeld, de eerste Madame Bovary vertaling bij Veldt, de vertalingen van Mirbeau’s Dagboek van een kamermeisje (amsterdam, 1901 en 1906), diverse vertalingen van Franse decadenten rond 1900 verschenen bij Nederlandse onder de toonbank-uitgeverijen als Bauer, Smit of Artistiek Bureau: Rachilde, Prevost, De Maupassant, Lorrain, Crackanthorpe, Willy etc. Heb hier wel wat staan van deze uitgaven ondertussen maar omdat ik er bij toeval op stuitte, als je catalogi en zelfs Delpher nagaat bestaan deze zogenaamd niet.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *