Drie zusters zingen iedere avond in mijn achtertuin. In de gewaden van hun geloof, waxinelichtjes in de hand, zingen ze hun gebeden in de stilte tussen de grachten: gebroken stemmen, wankele vlammen. De wind blaast ze uit.
Soms doet het tafereel, dat schijnbaar zo uit de toon valt in een moderne stad, me denken aan Oscar Wilde en Ernest Dowson, vervloekte dichters die rond het fin de siècle naar de stad trokken om het zoet van de zonde te proeven. Niet zelden zagen ze hun goddeloze dromen van Kunst en Liefde vervliegen. Niet zelden ook keerden ze met heimwee terug naar de oude droom van het katholicisme.
In een van Dowsons gedichten beschrijft hij de Nuns of the Perpetual Adoration. Jaloers op hun eenzame rust, hun afkeer van ‘Man’s weary laughter and his sick despair’, schetst de dichter een leven waarin herinneringen aan de wereld langzaam vervagen tot rimpelingen – die eens, zo gaat de droom, weer gladgestreken worden. Het is een leven van bidden tot de stem van de wereld verstomt: ‘They heed no voices in their dream of prayer.’ Dowsons bekendste gedichten gaan over drank, prostituees, en andere vruchten van het kwaad, maar het is veelzeggend dat hij begraven werd op een katholieke begraafplaats in het hart van Londen.
Ook Oscar Wilde ligt begraven op een katholiek kerkhof, zij het in Parijs. Zijn leven lang vocht hij voor zijn vrijheden als homoseksueel en bouwde hij een tempel voor fijnzinnige kunst en het decadente leven. ‘To drift with every passion’ was zijn voornemen, en hij was hij niet bereid water bij de profane wijn te doen om controverses te voorkomen. Maar uit het zicht van de wereld schreef hij religieuze gedichten als Ave Maria Plena Gratia, en vlak voor zijn dood eind 1900 vroeg hij gedoopt te worden en zei hij met een priester de laatste sacramenten.
Het is een vreemde voetnoot bij de geschiedenis van de decadentie dat vele van de zogenoemde poètes maudits terugverlangden naar de rust en traditie van een geloof dat ze in hun jeugd verlieten. Pas in latere generaties kwamen er schrijvers die de kerk onherroepelijk achter zich gelaten hadden. Zowel Dowson als Wilde stierven in het sleuteljaar 1900, om plaats te maken voor een eeuw van oorlogen, revoluties en onttoverde kunst, voor het modernisme en de moderne tijd. Voor hun ‘vervloekte’ poëzie was al gauw geen plaats meer.
En de nonnen? Die zingen rustig door.