Een greep uit het Parijse leven van Kees van Dongen: over Jean Lefort (1900)

Nog meer Nederlands-Parijse connecties. Terwijl ik de laatste hand legde aan het Oscar Wilde-stuk kwam een boek in mijn bezit dat als een van de Heilige Gralen van gezochte fin-de-siècle-romans mag gelden. Het is meer dan tien jaar geleden dat ik bij Fokas Holthuis achter het net viste toen hij Jean Lefort. Een Greep uit het Parijsche Leven. Met een Voorwoord van mr. H. Louis Israëls van ‘Bulée’ aanbood. Uit de beschrijving bleek dat deze Nederlandse roman, die in 1900 bij Van Dantzig verscheen, zich geheel in Parijs afspeelde en dat een van de schrijvende personages de naam ‘Proust’ droeg. Een meegebonden deel had het door Kees van Dongen ontworpen stofomslag. Curieus!

Daarna heb ik de uitgave nooit meer gezien, tot voor kort, toen ik die voor luttele euro’s in de vele Amsterdamse boekenafvalstromen tegenkwam. Hoera! In elk ander land dan Nederland zou dit boek alleen al om de illustratie van Van Dongen minstens tweehonderd euro waard zijn. Tijdens het schrijven van dit stukje zag ik toevallig dat ook een Amsterdams antiquariaat ook een exemplaar te koop heeft, eveneens voor een schappelijke prijs. Mijn advies voor de eerste die dit leest: onmiddellijk kopen! Ook dit exemplaar heeft het ‘ingeplakte stofomslag’, op volstrekt identieke wijze als bij mijn exemplaar. Dit is dan ook geen stofomslag geweest – dan zouden er ook bijvoorbeeld verschillen in de beschadigingen zijn –, maar een frontispiece. Dat laatste is ook, in de ondergenoemde literatuur, door Van Dongen bevestigd.

Volgens mij is het niet echt een bekend plaatje. Ik ben echter geen Van Dongen-expert en moest dan ook grondig zoeken. De roman en afbeelding blijken te worden genoemd in de catalogus The Van Dongen nobody knows uit 1997. We kunnen er dan ook gerust van uitgaan dat er weinig tot geen lezers zijn (ik hoor graag het tegendeel) die deze roman kennen. Ik heb althans in de laatste tien jaar, ook niet bij navragen bij antiquaren en ingevoerde kunsthistorici, niemand onmoet die ondanks deze vermelding ook maar ooit van de roman hadden gehoord. De roman nu, dames en heren, is er een die je  ‘in één adem uitleest’ en ook kunst- en literairhistorisch van het allergrootste belang is. Nu ja, vanuit het perspectief van rond1900.nl zeker. Hoe dan ook onze uitvoerige aandacht meer dan waard!

‘Bulée’ was het pseudoniem van Charles Snabilié (1856-1927), vanaf 1897 Parijse correspondent voor het Nieuws van den DagHet Vaderland en diverse tijdschriften. Hij schreef veel over cultuur en moderne Franse schilderkunst in het bijzonder.  Zo publiceerde hij in De Amsterdammer van 10 april 1898 over ‘Nederlandse kunstenaars te Parijs: George de Feure’.  Carel de Nerée had De Feures werk in 1900 al in Parijs bewonderd, maar hij was  rond die eeuwwisseling in Nederland nog niet erg bekend; in 1903 zou in Den Haag (Kunstkring, oktober) de bij mijn weten eerste uitvoerige Nederlandse expositie plaatsvinden van deze klassieke Jugendstilartiest. Zijn werk werd door enkele critici als ietwat te  decadent bestempeld.

Ik noem in het bijzonder De Feure, aangezien Kees van Dongen eind 1897 persoonlijk met hem kennis maakte. Dat zal via Snabilié zijn gegaan; Snabilié en Van Dongen waren namelijk goede vrienden en Snabilié kende iedereen in cultureel Parijs. Uit Jean Lefort, dat moeilijk anders dan autobiografisch te lezen is, blijkt dat ook. De roman is, hoewel Van Dongen er niet direct in lijkt voor te komen, een levendige evocatie van het Boheemse Parijs van Van Dongen. Net als hij betrekt het personage Lefort een woning in Monmarte, en kijkt daar zijn ogen uit. Anita Hopmans heeft naar dit Montmarte van Van Dongen uitvoerig onderzoek gedaan. Zie haar ‘”Au haute de la Butte”: Van Dongens early years in Paris’, een publicatie bij de onlangs geopende gelijknamige expositie in Frankfurt. Ook Snabilié komt in dat artikel even voorbij, maar zijn roman niet – dat rechtvaardigt onze uitvoerige aandacht hier. Ook is zijn roman interessant in verband met de eerder vermelde Oscar Wilde-connecties; enkele van de Franse schrijvers die Snabilíe opvoert, verkeerde ook in Wildes kringen,  en vormen zo extra circumstantial evidence voor díe Parijs-Nederlands connecties.

Uit het door mr. H. Louis Israëls geschreven voorwoord (gedateerd Parijs, september 1900, waarin ook de wereldtentoonstelling genoemd en beschreven wordt) blijkt dat veel in  de roman ‘echt gebeurd’ is en dat ‘Bulée’ een beeld wilde geven van, laten we zeggen, een bepaald oh-là là-deel van de lichtstad. Het zal de lezer dan ook ’tegelijk leering en genot verschaffen’. De bildung van Jean Lefort (waarin we, hoewel  het personage een Fransman is, Snabilié in kunnen lezen) betreft dan ook niet alleen de kunsten, maar tevens de meer pikante zijde van het Franse leven. Dat zal de reden zijn dat deze roman vrijwel niet besproken werd en nog sneller totaal vergeten was dan zijn literaire soortgenoten. Er wordt zelfs het slaapkamerinterieur van een schone Française  beschreven; alleen Bram van Dam durfde bij ons die drempel over!

‘Bevalt het je hier?’ ‘Ik weet het niet,’ zei hij [Jean Lefort] en na een  langzamen blik in het rond te hebben geworpen, wat ik meer moet bewonderen, den nobelen smaak die dit tot stand heeft gebracht, of haar die hiermee een harer waardige omlijsting schiep … – Waarin zij haar bewonderaar tot morgen ochtend bij zich opgesloten houdt, had Paulette aangevuld, haar beide armen om Jeans hals slaande en zicht tegen hem aanvleiend (Dl. I p -68)

Naast diverse welgevormde Franse boezems schrijft Bulée ook nog over ‘cocettes’ die voor ‘een compensatie voor de ondervindingen in haar bedrijf haar òf aan den drank [gaan] of voeren in elkaars armen; het een sluit het ander niet uit.’ (I, p.96-97).  Om te benadrukken waar het om gaat noemt de schrijver ook nog het beruchte café Le Rat-Mort ‘waarin weder het vrouwelijk element den hoogsten toon voerde.’ (I, p.101)

Goed, genoeg seks, door naar de belangrijkere Schoone Kunsten. Een van de eerste artistieke Fransen die Lefort ontmoet is ‘de jonge schrijver Lavieillesse, die een korten tijd met een paar boeken en wat krantenartikelen zeer de aandacht heeft getrokken.’ (I,  p. 35). Dat is duidelijk Ernest La Jeunesse: zoals eens te meer blijkt een belangrijke spil in de Nederlands-Franse contacten. Wellicht werd De Nerée via Snabilíe bij hem geïntroduceerd.

Een van de eerste schilders die Lefort ontmoet is ‘de symbolistische schilder Bernard van Stap, een Belg van geboorte, maar Parijzenaar door zijn levenswijze en zijn relaties.’ (I, p.37).  Ik dacht even dat Bulée hier Leonard Sarluis of Van Dongen literair liet optreden, maar hij laat Van der Stap later door een moord naar aanleiding van een ruzie om een minnares om het leven komen. Misschien een portret van Rops? Hij was immers Belg van geboorte en in 1898 overleden. Maar echter niet door moord en ook niet in Parijs.

Lees ook:  Over Exhibitionisten, Zoöphilen, Nekrophilen, Mixoskopisten en over Het huis met de roode lantaarn [1905]

In de schrijver Droze meen ik Catulle Mendès te herkennen: ‘Daar heb je bijvoorbeeld dien ignobelen Droze , die iederen jongen schrijver, zoo hij niet tot zijn bewonderaars behoort, het leven onmogelijk tracht te maken, de vijand van wat vrij en vooruitstrevend is, de personificatie van de middelmatigheid, de zoetfluitende pornograaf… ‘ (I, p.72) En ‘mevrouw Mailaire’, die ‘schrijft onder den naam Amaranthe’  met werken ‘die meer excentriek dan interessant’ zijn’. Zij geeft samen met haar echtgenoot het tijdschrift Archives  de la Jeunesse Gauloise uit, en heeft een vaste donderdagse namiddag waar alle literati en kunstenaars bijeenkomen. Dit lijkt me een verwijzing naar de dinsdagse soirées van  Rachilde, haar echtgenoot Vallette en hun tijdschrift  Mercure de France. Die soirées werden onder meer gefrequenteerd door Wilde, Beardsley, Gaugain, Jarry en mogelijk nog enkelen uit ‘de Hollandse kolonie’, waarvan Snabilíe het middelpunt vormde. Misschien, maar dat is vooralsnog speculeren, werden deze middagen overigens ook bezocht door mogelijke Kolonie-leden Louis Couperus, Frans Netscher, Frits Lapidoth of Jules Schurmann.  Een extra punt ter identificatie: er wordt gemeld dat Amaranthe vroeger de maîtresse van Droze was. Rachilde en Mendès waren in de jaren 1880 inderdaad minnaars, en deze affaire heeft een rol gespeeld bij de creatie van Rachildes Monsieur Venus (1884),

In de roman komt bij de artistieke samenkomsten op een gegeven moment ook ‘een mislukt genie’ voorbij: die ‘heet, of liever hij noemt zich Saint-Vincent de Bourgogne.’ (I, p.138) ‘Een bleeke jongeling’ met lange haren, dichtgeknoopte jas en in wiens ‘donkere, halfgesloten oogen, een mystiek vuur smeulde’ en vraagt wat ‘er na Baudelaire nog voor poëzie’ geschreven is? ‘Een vleugje Verlaine, een laatste stuptrekking, niets meer.’ Zij eigen bundel Imprécations heeft hij op eigen kosten laten drukken, ‘want ik kon er geen uitgever voor vinden’. Saint-Georges de Bouhelier, inderdaad, wie kent hem nog? Hij was echter destijds een belangrijke schakel in de Nederlands-Parijse dwarsverbanden. Zo was hij bevriend met Israël Querido, die zijn tweede bundel gedichten, zijn in 1894 onder het pseudoniem Theo Reeder verschenen Verzen, aan hem opdroeg. In De Bouheliers tijdschrift Le Rêve et l’Idee verschenen, dankzij Andries de Rosa,  rond 1895 Franse vertalingen van Henri Borel en Herman Gorter. Bij Bulée komt Le Rêve voorbij als ‘een duister periodiekje dat door niemand gelezen wordt’. (I, p.139). Probeer nu dan ook maar eens een exemplaar te vinden! Of Van Dongen De Bouhelier ook persoonlijk kende weet ik niet, wel dat hij net in deze periode een affiche (zie ook hiernaast) ontwierp voor De Bouheliers Oedipe Roi de Thebes.

De genoemde Proust betreft de schrijver Gaston Proust. Deze kan echter op basis van Bulées tekst niet gelijkgesteld worden met zijn meer bekend geworden naamgenoot.  Gaston schrijft onder meer ‘satirische balladen’,  is  anarchist en bepaald geen verfijnde salonganger. Die naamsovereenkomst kan toevallig zijn, hoewel het uiteraard niet onmogelijk is dat Snabilié de naam heeft geleend van dé Proust, die in 1896 debuteerde met Le Plaisirs et les Jours; een debuut en auteur die immers voortkomen uit het hier beschreven decadent-symbolistische milieu.Wel publiceert Gaston ‘een boek van bescheiden omvang [met een] fraai geïllustreerd titelblad’, Le cloche. Maar da’s wel een heel algemene overeenkomst, geef ik toe.

Curieus is ook dat Bulée nog een dichter met de naam Rimbaud opvoert. Nee, niet dé Rimbaud natuurlijk, want die was toen al dood, maar ‘een Rimbaud’ waarmee Bulée wederom zijn belezenheid in de Franse moderne letteren onderstreept. Daarnaast worden er overigens ook vele werkelijke schrijvers, plaatsen en gebeurtenissen genoemd: de echte Mendes, Baudelaire, Verlaine, Mirbeau, Richepin, de Galerie Durand-Ruel,  de Galerie des Independants, de wereldtentoonstelling dus, het nachtleven van Montmartre, de Chat Noir, de Moulin Rouge en Loïe Fuller:

… de vrouw die aan een te voren ongezien maar voorafgevoeld mysterie vorm verleent, la Loïe Fuller, die de droom van een overspannen geest leven inblaast, die de schepper en de openbaring zelve is van een kunst die voor haar niet bestond, een toovenaress in schoone kleuren en heerlijke lijnen. (I, p.50)

En de modernste deuntjes:

Bailly wilde Jean eerst laten kennismaken met een van de cabarets artistiques, nakomelingen, navolgers van en eenmaal beroemden Chat Noir, die een nieuw genre van zangers en dichters tot aanzien had doen komen, een genre dat gebroken had met de zinlooze en onsmakelijke café-chantant liedjes, om daarvoor in de plaats een beteren frisschen geest in een meer artistieken, ten minsten meer oorspronkelijken vorm te geven. Rodolphe Salis, de stichter en bewindvoerder van den Chat Noir heeft aanspraak (…) het Fransche lied nieuwen geest te hebben ingeblazen. (I, p.89)

De moderne Franse schilders worden zeer bewonderd. Bij Durand-Ruel werpt Lefort ‘een blik in de kleine zijzalen, waar altijd enige meesterstukken van vroegere en hedendaagsche kunstenaars te vinden waren, waar de Corots, de Daubigny’s, de Millets, de grootmeesters der school van 1830, afwisselden met de Manets, de Monets, de Renoirs, de Pissarro’s, de Sisleys, de Degas’, en waar ook ‘Puvis de Chavannes in hooge eere staat’. (I, p.196-197).  Zelf is er nog, zie The Romantic Agony voor meer over dit thema, een bepaald slag dames dat een executie als een uitje zien. Vrouwen met ‘de twijfelachtige schoonheid’ in ‘zeer luchtige en zeer opzichtige toiletten’. (II, p.154)

Ik zou het halve boek  wel kunnen citeren. Vooral meer over wulpse Parisiennes natuurlijk, we weten wat de lezer wil,  maar ook bijvoorbeeld het hoofdstuk over de literaire handschriftvervalsingen die Gaston Proust en zijn makkers plegen  om van te leven, het nachtleven en meer schrijvers- en schildersportretten, maar dan komen we nooit klaar. Wellicht wordt het een en ander nog op deze elektronische pagina’s vervolgd, in ons lopend onderzoek naar kunstenaarsleutelromans en Frans-Nederlandse symbolistisch-decadente connecties.

Leest u in de tussentijd, mocht u de kans krijgen,  vooral het Parijse pareltje van Snabilié/Bulée!

 

3 gedachten aan “Een greep uit het Parijse leven van Kees van Dongen: over Jean Lefort (1900)”

  1. ‘Verdomd interessant’natuurlijk weer, dit stukje, maar ik zou voor een heel intieme kijk op de verborgenheden van een dame van licht allooi ook even willen wijzen op de onvindbare bundel Eenzamen,uit 1895, door Bram van Dams bijna-naamgenoot, Bram van Dort [=Mari J. Ternooy Apèl], en wel de schets ‘Lou-Lou’. En voor wat betreft De Feure, zou ik deze niet als een ‘Jugendstilartiest’ willen omschrijven, maar als een Art Nouveau &c., aangezien de Jugendstil toch echt Duits is, en de Art nouveau natuurlijk…
    Hoe dan ook, dank voor weer een leuk, speculatief stukje.

  2. En nu ben ik halverwege de roman, tot aanschaf geëntameerd door dit enthousiaste stukje, en inderdaad: hij stelt niet teleur – amusant, ‘gedegen’ voor wat het Parijs van 1900 betreft, en voor wie niet over een 1900-uitdrukking valt, zeer leesbaar. Kan ‘m inderdaad enkel aanraden, als ie niet zo verduiveld moeilijk verkrijgbaar was.

  3. update bij mezelf: Snabilié was in 1897 ook aanwezig bij banquet ter ere van Lemmonier, tezamen met o.a. Bottini, Jules Bois, Mendes, Saint Georg de B., Valette, Paul Adam, Verhaeren.

Laat een antwoord achter aan Wim Meulenkamp Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *