Metamorfoze uit 1897 is de allermooiste roman van Louis Couperus. Jazeker, zo is het. Wij herlezen deze eens per jaar, en nu eindelijk in die prachtige eerste druk, wat die leeservaring extra fijn maakte. Heeft u het al gelezen? Neen? Snel doen, hoor! Het is een zeer moderne roman die het literaire kunstenaarschap op aangrijpende wijze thematiseert. De setting is voor Couperus’ doen ook zeer modern: het Parijs van rond 1890, Maeterlinck, naturalisme, et cetera. En het is zó mooi weemoedig geschreven: die openingszin, het overlijden van zijn moeder, het eenzaam flaneren door Parijs. Prachtig! Metamorfoze steekt met kop en schouders boven alles uit wat erin 1897 (en veel daarvoor en daarna) verscheen. Als Couperus alleen deze roman zou hebben geschreven, dan zou die in een betere wereld een geheim literair pareltje zijn geweest; nu is het wat ondergesneeuwd door die andere 49 delen van zijn volledig werk.
De roman wordt vaak als autobiografisch gezien. Dat is vermoedelijk ook grotendeels waar, maar Couperus is een te groot schrijver en overstijgt die autobiografische versleuteling met de linkerpink van zijn beringde schrijvershanden. Er valt ons in ieder geval steeds weer wat anders op. Zoals de rol die de poëzie in de roman speelt. Zeker tot over de helft van het verhaal is protagonist Hugo op een of andere manier met verzen bezig. Bijvoorbeeld reeds in dat prachtige openingshoofdstuk:
De dag was mooi; zoo frisch en wemelgroen waren de Boschjes – en, náuwlijks zag hij de enkele menschen, die gingen: een wandelaar… een dame met hellen parasol… een Scheveninger; nauwlijks zag hij ze, – en zóo licht was zijn ziel, en hij dacht… hij dacht nog op het rythme van zijn pas geschreven verzen en voelde ze zingen tusschen de blâren, met het vogelgetjilp er tusschen. In zijn wandelpas kwam als de cadens der terzinen; hij voelde de rijke monotonie der jamben; en terwijl hij zijn laatste terzet in gedachte herhaalde, voegden van zelve de volgende, nieuw nu geboren wordende, regels er zich aan toe, als een flonkerende beek, die van zelve verder vloeit, in de lente.
In zijne gedachte sloeg het rijmwoord klankvol weêr op het slot van den voorlaatsten regel, en het vers deinde op en neêr, op en neêr, zachtjes aan hooger, of het zwol op een adem, die het uitblies naar de kleine verre wolkjes toe… Toen was het in eens of het stilhield, daar, in het ijle van blauw; en of het nooit verder zoû gaan; want het vers, dat komen moest, kwam niet; het derde rijmwoord bleef uit, en het verschiet der verzen, hun toekomst, was zóo geheel donker als een nacht, éen stipje pikdonkere nacht in het lichte en luchte van hemzelven…
Aylva zag om zich heen; het was alles zoo mooi en zoo jong; hij zoû nu niet langer denken aan de toekomst van zijn vers, aan zijn derde rijmwoord. En zonder te weten weêr lachte zijn mond; hij verhaastte zijn pas, expres om kwijt te raken den zang der terzinen, die, als een obsessie, dreunde door geheel zijn jonge lichaam, door zijn gebaren van slingerende armen en het zwaaien van zijn stok. Hij trad uit zijn droom en nu was het hem zoo lief en natuurlijk, dat het weêr zoo mooi was, zoo lief mooi, en dat hij daar liep en dat daar de duinen waren en dáar de zee…
Autobiografisch of niet, blijkbaar is poëzie voor de schrijver van deze grote roman een belangrijk referentiekader. Die schrijver nu is Couperus, die beroemd is geworden met zijn proza, maar als vele anderen begonnen is als dichter en dat in zijn proza ook op een bepaalde manier is gebleven. Zoekt u nog een leuk onderwerp voor een artikeltje? Leg eens de Verzen van Herman Gorter naast de meer lyrische liefdesbeschrijvingen in Couperus’ oeuvre en u zult aardige echo’s vinden.
Ook in letterlijke zin bleef hij doordichten: tot na 1900 schreef hij zo nu en dan verzen. En betaamt het een cultuurminnend land als Nederland – ironie – niet álles van onze grootste schrijver blijvend onder de aandacht van de schooljeugd en romannetjeslezende volwassenen te brengen? Et voìla: het sinds enkele jaren – crisis, ontlezing en dalende boekverkoop ten spijt – nijver aan de literairhistorische weg timmerende uitgeverij Prominent heeft de handschoen opgenomen en kwam recent met de door de bekroonde Couperiaan Frans van der Linden verzorgde ‘O, gouden, stralenshelle fantazie!’ Bloemlezing uit de poëzie van Louis Couperus’:
Louis Couperus, geliefd en bewonderd om zijn romans, heeft gedurende een groot deel van zijn leven ook poëzie geschreven. In zijn gedichten is hij vooral de estheet die vervuld is van een diepgeworteld verlangen naar schoonheid.
Die schoonheid vond hij bijvoorbeeld in schilderkunst en beeldhouwkunst. Maar ook in figuren uit het verleden. In Italië opende zich voor hem de wondere wereld der Antieken, die hem zó inspireerde dat hij zich een ‘herboren Romein’ voelde.
De virtuoze taal, de levendige fantasie en het inlevingsvermogen van de schrijver maken de kennismaking met zijn gedichten tot een verrassende ontdekking. Verschool hij zich in zijn proza vaak achter zijn romanfiguren, in zijn gedichten geeft hij veel meer van zichzelf prijs. Met zijn poëzie wordt het ‘literaire portret’ van Louis Couperus vervolmaakt.
Deze bloemlezing geeft een representatief beeld van het dichterlijk werk van Couperus. Een inleiding en toelichtend commentaar maken zijn poëzie toegankelijker voor de hedendaagse lezer.
Wij raden u, o hedendaagse lezer, sterk aan dit boekje (verzendkostenloos) te bestellen en in de vakantiekoffer te stoppen. Al was het maar omdat u natuurlijk – u leest immers niet voor niets rond1900.nl – een literaire snob bent. En wat is er nu snobbistischer dan in het vliegtuig tussen het plebs gespot te worden, schaamteloos lezend niet in een roman van Couperus, want dat doen er (gelukkig) nog velen, maar in diens ‘vaerzen’? Precies!
Los van snobappeal is het een interessante bundel die inderdaad een representatieve en door Van der Linden goed toegelichte selectie uit dit schaduwdeel van het oeuvre van de Haagse meester geeft. Of die poëzie u ook bekoort – dat is persoonlijk en geheel aan u. Wij persoonlijk vonden enkele latere, weemoedig Italiaanse verzen tot zijn betere behoren:
De goden willen niet, dat wij veel weenen;
Zij wenschen door hun wierook niet ons wee.
Vroom gaf ik àl mijn wee en weedom henen,
En wierp ze als àl mijn weelde op outertreê.
Nu voel ‘k mij arm: mijn wanhoop is verdwenen,
Maar bibberkoud smeek, beedlaar, ik mijn beê:
O Hermes, deel mij nieuwen rijkdom meê,
Maak mij ten leste wijs, Pallas-Athene!
Schenk, Dionyzos, vreùgd mij voor dien weemoed,
Wiens grauwige offergeur uw gramschap suss’!
Vervoèr mij, als ‘k moê in uw zege meê moet!
Goude’ Apolloôn, gun me uw stràlenden kus!
En, Machtigsten! – Eroôs, dien ‘k heb getart,
En Afrodite! Geeft mij wéêr mijn hart!!
Oordeelt u zelf en schaft het snel aan.
Louis Couperus, O, gouden, stralenshelle fantazie! Bloemlezing uit zijn gedichten, bezorgd door Frans van der Linden. Prominent, Baarn. ISBN: 9789079272624.
Bedankt, Sander, voor deze aanbeveling.
Zonder mijzelf op de borst te willen slaan ben ik ervan overtuigd dat de poëzie van Couperus het waard is aan de vergetelheid ontrukt te worden. Dat dreigde n.l. te gebeuren. Altijd maar weer die minachting voor zijn dichtwerk, zelfs nu weer in de laatste Arabesken, het is zo onrechtvaardig!