Een nieuwe eeuw zijn wij ingegaan en als nooit te voren staat Engeland dichterloos.
Zo schreef Albert Verwey in het jaar des Heeres 1901. Het is de openingszin van zijn essay over Ernest Dowson (1867-1900). Verwey noemt Dowson de laatste der Engelse dichters die op het vasteland geëerd werd. Met enige bitterheid schrijft hij hoe Dowsons ‘bevende licht’ veel te vroeg doofde; daarna ontwaart hij alleen nog de ‘smoor’ van Rudyard Kipling (1865-1936), de verguisde vaandeldrager van het imperialisme.
Als criticus en vertaler was Albert Verwey onze eerste pleitbezorger van Ernest Dowson, maar hij durfde zijn vingers niet te branden aan diens bekendste gedicht. De eerste die ‘Cynara’ in Nederlandse verzen kleedde was Jan Campert, tevens auteur van Sonnetten voor Cynara (1942). Camperts gekuiste ‘Cynara’ – de ‘bought red mouth’ van een prostituee wordt bij hem een ‘gewelfden mond’ – werd daarna gevolgd door een reeks vrijere vertalingen.
Die aandacht is niet voor niets. Dowsons biograaf spreekt van ‘the defining masterpiece’ van de fin-de-siècle-poëzie; velen lieten zich inspireren door dit archetype van verloren liefde. Zelfs de modernist T.S. Eliot, die niets van de negentiende eeuw moest hebben, bewonderde Dowsons elegante verzen; hetzelfde gold voor een luidruchtige optimist als Henry Miller, minnaar van Anaïs Nin en voorvechter van de Vrije Liefde (wat bij Miller meestal synoniem stond voor ‘betaalde seks’).
In Nederland zijn in Tien gedichten (1990) vijf vertalingen gebundeld van Dowsons gedicht, dat zijn eigenlijke titel ontleent aan een regel van Horatius: ‘Non Sum Qualis Eram Bonae Sub Regno Cynarae.’ Toch verscheen onze mooiste ‘Cynara’ wat mij betreft in De hof der schaduw (2000), een latere selectie van Dowson-gedichten. De hof der schaduw verdient uw aandacht vanwege de vormgeving en bloemlezing, maar vooral ook vanwege de fraaie vertalingen door de Zutphense dichter P.B. Kempe.
Het is bijna te cliché om waar te zijn, maar Dowson krabbelde de eerste verzen van ‘Cynara’ op de achterzijde van een oude zakenbrief. Gezeten in een Londens café, nippend aan een glaasje absint, pende de dichter beroemde regels als ‘gone with the wind’, ‘I cried for madder music and for stronger wine’, en de liefdesverklaring ‘I have been faithful to thee, Cynara!’, die half teniet gedaan wordt door de bittere toevoeging ‘in my fashion’. In die slotregel weerklinkt de spanning tussen Dowsons religieuze devotie aan zijn geliefde en de veel minder verheven werkelijkheid van zijn leven.
‘Cynara’ werd berucht om de openheid waarmee de dichter beschrijft hoe hij zijn toevlucht neemt tot de betaalde liefde. Dat is geen literaire fantasie. In tegenstelling tot sommige tijdgenoten die enkel poëtisch dweepten met het ‘zondige’ leven was Dowson vanaf jonge leeftijd een frequent bezoeker van prostituees. Daar vond hij wat beschaafdere dames uit zijn eigen kring hem niet konden bieden: ongecompliceerde bevrediging van zijn lusten, en verlossing van de kwellende herinnering aan de liefde van zijn leven die nooit beantwoord werd.
Misschien is dit waarom Dowsons gedichten meer draagkracht hebben dan het werk van menig andere decadent: hij was geen poseur. Hoewel hij soms een beeldspraak leende van een voorganger, schreef hij altijd vanuit zijn eigen beleving en levensgevoel. De toewijding aan elegante en verfijnde poëzie, het nietsontziende pessimisme, de voorliefde voor bedwelmende middelen, de armoede en religieuze devotie: ze zijn onlosmakelijk verweven met zijn leven. Daarom is het ook onvermijdelijk dat zijn licht uitging toen de schaduw over het decadente fin de siècle viel.
Non Sum Qualis Eram Bonae Sub Regno Cynarae
Last night, ah, yesternight, betwixt her lips and mine All night upon mine heart I felt her warm heart beat, I have forgot much, Cynara! gone with the wind, I cried for madder music and for stronger wine,
|
Non Sum Qualis Eram Bonae Sub Regno Cynarae*
Ach gisteravond tussen haar mond en de mijne Die hele nacht kon ik haar warme hartslag voelen. Veel ging verloren, Cynara! wind waait het weg. Ik riep om sterke wijn en wildere muziek, |
*De titel is ontleend aan Horatius: ‘Ik ben niet die ik was toen de goede Cynara over mij heerste.’ Cynara wordt overigens uitgesproken met een s-klank en de klemtoon op de eerste lettergreep; beluister ook deze geluidsopname door Richard Burton (die naar mijn smaak wel wat aan de gehaaste kant is).
Verder lezen:
Albert Verwey. ‘Poëzie in Europa.’ Tweemaandelijks Tijdschrift, 1901. Ook online beschikbaar.
Jan Campert. Sonnetten voor Cynara. Den Haag: A.A.M. Stols , 1945.
Ernest Dowson. Tien gedichten. Amsterdam: Regulierenpers, 1990.
Ernest Dowson. De hof der schaduw. Sliedrecht: Wagner & Van Santen, 2000
Jad Adams. Madder Music, Stronger Wine: The Life of Ernest Dowson, Poet and Decadent. London: I.B. Tauris, 2000.
In het tijdschrift “De Nieuwe Gids” van mei 1911 werd van Pieter Nicolaas van Eyck een stuk geplaatst over Ernest Dowson, in 1959 herdrukt in deel 3 van het verzameld werk (uitgegeven door G.A. van Oorschot).
In dit stuk komt ook het gedicht “Non sum qualis eram bonae sub regno Cynarae” voor, evenals het gedicht “A Last Word” waarvan de eerste woorden opmerkelijk gelijkenis vertonen met de openingsregel van T.S. Eliot’s “The Love Song of J. Alfred Prufrock”.
Van Eyck vermeldt aan het eind van zijn essay het artikel “Een reis door Londen” van Albert Verwey uit 1897.
Interessant om nog te vermelden is dat in de bibliotheek van Van Eyck, geveild in september 1972, twee uitgaven van Dowson worden genoemd: “Verses” (London, 1896) en “Decorations” (London, 1899).
Bedankt voor de aanvulling. Het stuk van Pieter Nicolaas van Eyck kende ik nog niet, maar zal ik spoedig opzoeken.
Over Eliot: volgens mij is zijn stijl meer beïnvloed door Dowson dan hij of zijn critici willen toegeven. In elk geval is de terugkerende regel ‘Falls thy Shadow’ in “The Hollow Men” ontleend aan het hierboven vertaalde gedicht van Dowson.
Noemde ik het volgend al eens? Zo dan ten overloede: In De Kroniek van 1899 (daar zeker, mogelijk ook in jaren daarvoor, dat moet ik nog even nagaan) verschenen vertalingen van Dowson korte verhalen. Bijv. Het dagboek van een voorspoedig man. Openingszinverhaal van Dowson bundel Dillema’s (1895) als ik me niet vergis. Wie dat vertaald heeft is niet bekend, maar waarschijnlijk dezelfde literair zeer voorlijke persoon die in diezelfde Kroniek in die jaren werk van Baron Corvo, Jean Lorrain, Marcel Schwob en andere, zeker voor Nederland, zeer avantgardistische, symbolistische en decadente schrijvers vertaalde. Ik mag ook altijd graag denken dat dat dezelfde persoon, of iemand uit idem kringen is geweest die in 1893 Wilde’s Salomé in het Nederlands heeft vertaald.
En zie ook de ontmoeting in zomer 1894 van Van Deyssel met Dowson. Hij was toen met Toorop in Londen en zag daar een Beardsley-expo. Zie daaeover mijn bijdrage aan Lopende Vuurtjes ( http://www.verloren.nl/boeken/2086/248/5111/cultuur-en-mentaliteit/lopende-vuurtjes). Van Deyssel schrijft daarover in zijn Gedenkschriften en Prick uitvoeriger in Het leven van.. na 1890, p. 417-418. Dat was niet zomaar handenschudden, maar als je Prick/Van Deyssel mag geloof een haast epifanisch moment. Hoe dan ook heb ik persoonlijk dat altijd een bijzondere ontmoeting en bijzonder beeld gevonden, Van Deyssel en Toorop wandelend door de Yellow Nineties. In Dowson genoemde biografie komt van Deyssel niet langs. Aangezien Dowson erg jong gestorven is, zou zo’n buitenlands perspectief toch aardig zijn.
Vreemd dat hier niet genoemd worden de volgende twee publicaties: Jan Campert, De Cynara-Sonnetten. Amsterdam, LM, 1994, 1e dr., gebrocheerd, 29 p., 29 x 18. Bezorgd en van een bibliografisch commentaar, een nawoord en een literatuuropgave voorzien door Marijke Stappert-Eggen. Uitgegeven ter herdenking van de 50ste sterfdag van de dichter in 1993; en: Jan Campert, (Annex bij) Sonnetten voor Cynara. Amsterdam, LM, 1994, 1e dr., japans gebonden, 29 p. In deze uitgave zijn alle 21 sonnetten die Campert had bestemd voor zijn bundel Sonnetten voor Cynara (Stols, 1942) voor het eerst in de door hem bedoelde volgorde en in hun oorspronkelijke vorm gedrukt, ter herdenking van de 50ste sterfdag van de dichter in 1993. EPV
En ook al eens eerder hier vermeld: Ernest Dowson, Tien gedichten [vert. door Albert Verwey … et al.; tekst verzorgd met een verantwoording, door Marijke Stapert-Eggen]. Amsterdam, Regulierenpers, 1990. EPV
[Sorry: die laatste titel staat er wel… EPV]