Het Huis Lauernesse

De wind beweegt het snoer tegen een kast, / de stekker tikt de maat. Een deur klapt dicht. / De houten vloeren werken in de hitte. / Er is iets dat in dit vertrek niet past.

De wind beweegt het snoer tegen een kast,
de stekker tikt de maat. Een deur klapt dicht.
De houten vloeren werken in de hitte.
Er is iets dat in dit vertrek niet past.

Gordijnen wapperen; een knipperlicht.
De cactus bloeit, woestijnbrandkleuren prikken.
Een slak glijdt langs een Shaeffer, pennelikker.
De rookfauteuil wordt sleets, een voorzitter.

Op tafel ligt een wijnrood kleed, Bordeaux.
De flessen zijn het glasgraf ingestort.
De slak ontwijkt het rijmwoord escargot.
De plaat draait door, ontroering in de erker.

Een lied huilt na het eind, voor het begin.
Het snoer zoekt naar de stereoversterker.
De vulpen slingert naast de tegenzin.
Wat klopt er niet en waar komt het vandaan,

Lees ook:  Een gedicht voor Carel de Nerée tot Babberich

het ongeluid, het geengerucht. Te horen
valt rust na laatste zuchten, ademdood,
en dat dan ook nog eens achterstevoren.
Een woning is een helse huisgenoot.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *