Zomer’s kleuren: Een onbekend gedicht voor Constance de Nerée uit 1913.

‘Ut pictura poesis. Hoe staat u daar eigenlijk tegenover, heer Bink?’,
vroeg het kassameisje bij de Aldi ons gisterochtend. Welnu, aangezien wij als decadente drop-outs niet veel verder zijn gekomen dan de middelbare school, moesten wij wel even opzoeken wat dat betekent en wie Horatius ook al weer was. Oh, dát, ja, leuk! Ja, dat vinden wij ook, dat de schilderkunst en de letteren nauw aan elkaar verwant zijn, of zouden moeten zijn.

Naast literaire epigonen, vergeten symbolisten, kunstenaarsromans en fictieve receptie zijn op de schilderkunst gebaseerde gedichten een onzer favoriete onderwerpen hier. En dat terwijl we meer van het proza zijn en heel eerlijk gezegd niet zo ‘into’ poëzie. Er is een grens aan onze  hyperverfijning, maar als er een plaatje bij staat begrijpen wij het gedicht blijkbaar makkelijker. Maar het gaat hier niet om ons, het gaat hier om u, de decadente lezer en de eventuele lacunes in uw toch grote kennis. Maar niet getreurd, want u weet, ons vlees is moe en wij lazen alle boeken en we hebben weer iets voor u waarmee gepronkt kan worden op uw volgende decadente slemppartij, bij het napraten over literatuur.

Voor Jan Toorop zijn naar het lijkt de meeste gedichten geschreven, wij vonden er althans al gemakkelijk een drietal. Johan Thorn Prikker zijn broer viel ook deze eer te beurt en onlangs vonden wij een gedicht voor Chris Wegerif, door Joannes Reddingius (waarover later meer). Het gaat dus om gedichten voor modernere, symbolistische en Nieuwe Kunstenaars zoals wij ons ook richten op sleutelromans over deze figuren. Aan dit lijstje gedichten kunnen we weer een leuke toevoegen, die u wellicht nog niet kent. Maar misschien spannen we weer het paard achter de wagen en is het oud nieuws, dan horen we het graag. Ons was het echter volstrekt onbekend.

Hoewel elke lezer van deze cultuurblog Carel de Nerée ondertussen wel op zijn minst vagelijk bekend voor zou moeten komen, was het diens moeder Constance de Nerée tot Babberich van Houten (1858-1930) die tijdens haar, en aldus zijn, leven het bekendst was als kunstenares. Zij was nauw betrokken bij de Tentoonstelling Vrouwenarbeid in de zomer van 1898, zat in allerlei comités aangaande Wereldvrede, Reforme-kleding en Oost- en West Indische kunstnijverheid. Uit die kringen kende zij figuren als Toorop, Zilcken en Couperus op zijn minst uit de wandelgangen. Zij borduurde (‘kunstnaaldwerk‘), schilderde en beeldhouwde en was een zeer onafhankelijke, interessante mevrouw. Ze had zo een personage uit Hilda van Suylenburg kunnen zijn. De schrijfster daarvan kende ze zeker uit de Haagse feministische kringen. Zoals u weet exposeerde Carel de Nerée niet tijdens zijn leven. Constance daarentegen wel, maar of de werken die zij samen met Carel maakte ook bij die tentoonstellingen te zien waren is onduidelijk. In ieder geval is zij van het allergrootste belang geweest voor zowel de kunst van haar zoon als voor het succes van diens, helaas postume, tentoonstellingen.

Zo is het waarschijnlijk geen toeval dat de eerste eigenaresse van de Zwarte zwanen (1901), zijn beroemdste werk en een hoogtepunt uit het Europees symbolisme, voordat het in de collectie van het Haags Gemeentemuseum kwam, rond 1914 gekocht werd door de kunsthistorica Johanna Goekoop-De Jongh (1877-1946), de echtgenote van Adriaan Goekoop na zijn gestrande huwelijk met Cécile de Jong van Beek en Donk. Naam en faam van De Nerée moeten in die kringen rondgezongen hebben en de Wagneriaanse zwanensymboliek van het werk zal de Goekoops hebben aangesproken. Zie daarvoor de biografie van Leijnse.

Iemand over wie vooralsnog geen vuistdikke biografie is geschreven is de dichter August Heyting. Deze generatiegenoot van De Nerée is zogenaamd ‘vergeten’ maar was toch wel iemand van naam in zijn tijd. Welnu, lang verhaal kort, deze heer Heyting schreef een gedicht bij een werk van Constance de Nerée en mag daarmee toetreden tot het pantheon van gedichten voor de modernste kunstenaars van rond 1900. Dolletjes, vinden wij.

Lees ook:  Over een heel vroeg zelfportret van Jan Toorop

Om precies te zijn betreft het een rondeel dat hij aanhaalt in een artikel over dat poëtisch verschijnsel in het tijdschrift De Kunst van november 1913.
Hij leidt het zelf in:

Nu kan het gebeuren, dat het refrein in de laatste strofe een andere betekenis heeft dan in de eerste, iets wat bij het Marot-rondeel meer zal voorkomen dan bij het Or1éans-rondeel. En dan kan die betekenis ook beslissend zijn voor het al of niet gebruik van de veertiende regel. Een voorbeeld hiervan in navolgend rondeel, dat ik wijdde aan de schilderes, mevr. De Nerée tot Babberich (C. van Houten), daar zij hetzelfde
duinlandschap in dezelfde kleuren zag en weergaf
in enige tintelende, frisse
schilderijen:

Zomer’s Kleuren.

Goud en paars en roze en wit,
Blauw en zilver zijn de kleuren
Van ’t gebloemte, dat en dit,
Veel satijnen kussens fleuren.

Zij, waarin de zonne zit,
Vlieg en bij en hommel neuren.
Goud en paars en roze en wit,
Blauw en zilver zijn de kleuren.

Halmen glinstren in gelid,
Trilgras laat zich bevend speuren,
Bonte vlinders in de hit
Zwijmlen in de zoete geuren:
Goud en paars en roze en wit.

Het is, durven we ondanks ons gebrek aan kennis van de poëzie, niet echt een meesterwerk maar dat is secundair. Interessant is, voor ons als De Nerée-biograaf dan op zijn minst, dat dit werk van Constance zodanig indruk maakte dat het tot gedichten inspireerde. En de naam De Nerée daarmee vervolgens op een bepaalde manier bestendigde, de eeuwigheid in schreef, zou je kunnen zeggen, zij het niet dat het gedicht volstrekt vergeten werd vervolgens. De vraag is natuurlijk vervolgens op welk werk dit gebaseerd is. Dat kan ik u echter niet met zekerheid zeggen. Duinlandschappen borduurde en schilderde Constance vanaf in ieder geval 1898, daarvan kennen wij een voorbeeld in een particuliere collectie. Op de Carel de Nerée-tentoonstellingen die in 1911-1914 gehouden werden in Den Haag en elders hing ook zeker werk van Constance, maar dan het werk dat zij samen met haar zoon maakte, zoals het Colloque sentimentale uit 1903. Constance had zelf in deze jaren ook zelfstandige tentoonstellingen dus daar kan Heyting het werk hebben gezien. Maar welk werk? Wie het weet mag het zeggen. Tenslotte: weet u waar het gedicht verder nog gepubliceerd is? In zijn Verzamelde gedichten uit 1911 is het nog niet te vinden, evenmin als in die enkele andere bundels die we van hem te pakken konden krijgen. Dank u wederom.

  1. Afbeeldingen.
    Carel de Nerée Zwarte zwanen, krijt met pastel, 1901 – Collectie Gemeentemuseum Den Haag.
    Constance de Nerée (uitvoering) & Carel de Nerée (ontwerp) Colloque sentimentale, 1903. – Collectie Meentwijck (bron afbeelding Den Haag in het fin de siecle).
    Constance de Nerée van Houten Wandtapijt, 1903 – Lokatie onbekend.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *