Het vergeten wonderkind — Erich Wolfgang Korngold

Erich Wolfgang Korngold als jongemanTwee carrières
Gustav Mahler noemde de tienjarige zonder aarzeling een genie, nadat deze hem een zelf gecomponeerde cantate had voorgespeeld. Een jaar later schreef hij een ballet dat bij de première in de Weense Hofopera een sensatie werd. De befaamde pianist Artur Schnabel (1882-1951) was diep onder de indruk van zijn Pianosonate in E en pousseerde het werk daarom in geheel Europa. Als jonge puber schreef die Erich Wolfgang Korngold ook nog enkele orkestwerken waarover Richard Strauss (1864-1949) uiterst tevreden was, en Giacomo Puccini (1858-1924) was enorm geïmponeerd door de eerste opera van deze jonge man. Kortom, grote tijdgenoten uit het muziekleven hadden een enorme bewondering en een diep respect voor hem, en toch komen we de naam van dit kind van het fin-de-siècle in al te weinig operagidsen en vakliteratuur over het muziekleven in de eerste decennia van de twintigste eeuw tegen. Als gevolg van de steeds verder oprukkende nationaal-socialisten kwam er een ongewenste cesuur in zijn leven, die echter van doorslaggevende betekenis is geweest en waardoor hij tijdig in Hollywood belandde en daar filmmuziek ging componeren. Als gevolg van de toenmalige status van dit genre, dat niet of nauwelijks sereus werd genomen, is Korngold er na de oorlog niet in geslaagd opnieuw een vaste plaats in het openbare muziekleven te veroveren. Hoewel velen hebben ingezien dat hij één van de laatste romantische componisten van de twintigste eeuw was, kreeg hij toch steeds meer kritiek te verduren en werd hij de laatste jaren voor zijn overlijden (1957) vrijwel genegeerd. Zo’n twee decennia na zijn verscheiden ontstond er als eerste hernieuwde belangstelling voor zijn hoofdwerk, de opera Die Tote Stadt, waarvan sedertdien enkele versies op geluidsdragers zijn vastgelegd.

Jonge jaren
Op 29 mei 1897 werd Erich als zoon van de befaamde Oostenrijker Julius Korngold (1860-1945) in het Tsjechische Brno (Brünn) ? toen deel van de Hongaars-Oostenrijkse monarchie ? geboren. Erich Wolfgang was de jongste van de beide zonen van de vooraanstaande en zeer invloedrijke muziekcriticus van de Neue Freie Presse. Al snel zou blijken dat hij zijn tweede voornaam eer zou aandoen: als vijfjarige speelde hij, samen met zijn vader, de grote werken uit de klassieke muziekliteratuur in een bewerking voor piano à quatre mains. Als tienjarige bezocht hij Gustav Mahler met zijn cantate Gold. Als gevolg daarvan belandde hij als student bij Alexander von Zemlinsky (1871-1942). Een jaar later voltooide hij zijn Pianosonate nr. 1 en nog in datzelfde jaar schreef hij de balletpantomime Der Schneemann, in 1910 voor het eerst uitgevoerd in de Wiener Hofoper, speciaal voor Kaiser Franz Josef (1830-1916). Franz Schalk (1863-1931) had de muzikale leiding. Het succes was zo sensationeel dat het niet zonder gevolgen bleef: veertig Duitstalige operatheaters namen het in hun repertoire op.
1910 zou een vruchtbaar jaar worden. Korngold componeerde nog een Pianotrio, datBruno Walter eveneens werd uitgegeven, en zijn Tweede Sonate voor piano, alsmede Märchenbilder en 7 Klavierstücke. Bij de eerste uitvoering van het Trio nam Bruno Walter (1876-1962) de pianopartij voor zijn rekening. De toen reeds vermaarde Artur Schnabel speelde het vervolgens in heel Europa, en dat zou geen tijdelijke bevlieging blijken. Ook geruime tijd later bleef Schnabel het stuk kwalificeren als “uitermate verbazingwekkend”. Hij stond in de opvatting niet alleen: een Engelse criticus schreef na de uitvoering in Londen ? nog steeds in 1910 ? dat Korngold weliswaar nog niet zoveel had geleerd als Max Reger (1873-1916) en Richard Strauss, maar dat die jongen zeker hun evenknie was op het gebied van de muzikale inventiviteit. In het muziekseizoen 1912-1913 introduceerde Rudolph Ganz (1877-1972) het stuk in de Verenigde Staten, waar het meer dan zestig jaar later pas werd opgenomen. De legendarische pianist Glenn Gould (1932-1982) noemde de sonate een “verbijsterend volwassen werk….een blauwdruk voor wat zeer goed één der betere symfonische essays van die tijd had kunnen worden.” Een recensent van de Stereo Review was van mening dat het stuk reeds op de latere stijl van Korngolds componeren voor de film anticipeerde.

Eerste orkestwerken
Nog voordat zijn puberteit goed en wel was begonnen, had Korngold zijn eerste orkestwerken reeds geschreven: de Schauspiel Ouverture (1911) en de Sinfonietta (1912). Richard Strauss hoorde die stukken en reageerde als zo menig ander: “…werkelijk verbazingwekkend”. Al snel gingen er geruchten dat vader Korngold niet alleen pedagogische invloeden had laten gelden, maar letterlijk zijn handen in het spel had. Daartoe bestond echter niet de geringste aanleiding. Wel zorgde papa ervoor dat zoonlief zich serieus met het werk bezighield, en dat gold zelfs tijdens vakanties. Dirigent Karl Böhm (1894-1981) vertelde ruim zestig jaar na dato dat, gedurende gezamenlijk doorgebrachte vrije tijd, Erich weinig ontspanning kreeg. Als iedereen ging zwemmen, zei Korngold senior tegen zijn zoon: “Erich, nix baden ? komponieren!”

Maria Jeritza
Evenals Korngold was Maria Jeritza (1887-1982) te Brünn geboren. Onder de burgerlijke naam Mimi Jedlitzka was ze op 6 oktober 1887 ter wereld gekomen. Na studies in haar geboorteplaats werd ze eerst koriste aan het plaatselijike theater, vervolgens studeerde ze in Praag en in New York bij de toen befaamde Marcella Sembrich (1858-1935), de in 1858 als Prakseda Kocha?ska in Polen was geboren. In 1910 debuteerde Maria Jeritza in Olmütz Maria Jeritza in de rol van Korngolds ‘Violanta’, Wenen 1916als Elsa in Wagners Lohengrin, en een jaar later debuteede ze al in de Weense Volksopera, en het daarop volgende seizoen in de Hofopera. Snel werd ze een publiekslieveling in de hoofdstad der Donaumonarchie. Het waren de optredens in Puccini-premières ? Tosca, Turando, La Fanciulla del West ? die haar ster razendsnel deden rijzen. Dat gaf haar tevens de gelegenheid minder bekende componisten of opera’s te introduceren, iets wat ze later, in haar Amerikaanse jaren, eveneens zou doen, bij voorbeeld met Jenufa van Leoš Janá?ek (1854-1928), in Wenen in 1918, in New York in 1924.
Tevens schitterde ze in werken van Richard Strauss: Ariadna auf Naxos, Die Frau ohne Schatten alsmede in Salome. Niet alleen genoot ze vermaardheid als gevolg van haar glansrijke vocale mogelijkheden ? met een uitzonderlijke trefzekerheid in het hoogst register ? maar tevens om haar ? hier en daar erg zwaar aangezette, en daardoor omstreden ? acteerprestaties. Tussen 1908 en 193 maakte ze talrijke opnamen voor de labels Odeon en Victor. Daarop is te horen dat sommige technische tekortkomingen ruimschoots worden overschaduwd door haar bijzondere vocale kwaliteiten.
Vanzelfsprekend waren Jeritza’s optredens niet aan de jonge Erich Korngold voorbijgegaan, en daarom nodigde hij de sopraan uit om in Wenen zijn Violanta te komen zingen in een gelijknamige eenakter waaraan hij werkte, en die hij ? evenals Der Ring des Polykrates ? tussen 1915 en 1916 voltooide. Beide stukken gingen op één avond, 28 maart 1916, in München in première. Later zou de sopraan nog dikwijls vertellen dat ze op die rol bijzonder gesteld was.
De samenwerking verliep voortreffelijk, en dus was de zangeres uiterst nieuwsgierig toen de componist ? ‘Eritschko’ noemde ze hem ? haar later vertelde dat hij weer aan een nieuwe opera werkte en haar graag opnieuw voor de hoofdrol wilde. Nadat Korngold haar zijn nieuwe werk aan de piano had voorgespeeld, wist ze dat de rol, die haar was toebedacht, van groot belang voor haar carrière zou worden. Later zou blijken dat haar gevoel haar niet had bedrogen.

‘Die Tote Stadt’
De beide laatste jaren van de eerste wereldoorlog bracht Korngold in het Oostenrijkse leger door, niet als soldaat op het slagveld, maar als pianist ter verstrooiing van het personeel. Zijn eerste naoorlgse compositie was de toneelmuziek voor Much Ado about Nothing (opus 11), van William Shakespeare (1564-1616) voor een productie in het vermaarde Wiener Burgtheater (1919). Vervolgens ging hij werken aan de opera, waarmee hij niet alleen de beloften uit zijn jaren als wonderkind zou inlossen, maar tevens zijn roem op internationaal niveau de nodige ondersteuning zou geven.
Een reeks coïncidenties was er debet aan dat Die Tote Stadt de definitieve vorm kreegAankondiging van een uitvoering van 'Die Tote Stadt', enkele weken na de première zoals wij die nu kennen. Vader Korngold ontmoette Siegfried Trebitsch (1869-1956), een letterkundige die voornamelijk bekendheid genoot als vertaler van George Bernard Shaw (1856-1950). Trebitsch vertelde dat hij net de laatste hand had gelegd aan een vertaling van het toneelstuk Le Mirage van de Belgische symbolist Georges Rodenbach (1855-1898), naar diens korte roman Bruges la Morte uit 1892. Trebitsch suggereerde een operalibretto naar dit gegeven, iets wat zowel Leo Fall (1848-1922) alsook Puccini reeds in beraad hadden. Korngold junior zag onmiddellijk de enorme dramatische mogelijkheden en schreef zelf een libretto in één bedrijf. Daarop zocht hij contact met Hans Müller, die het libretto voor Violanta had geschreven. Deze ried hem direct om er een avondvullend werk van te maken en schreef alvast een eerste bedrijf in proza dat echter helemaal niet in goede aarde viel. Verbintenissen elders weerhielden Müller ervan om verder mee te werken, tot grote opluchting van de componist. Uiteindelijk sierde de naam Paul Schott het libretto, en meer dan een halve eeuw zou verborgen blijven wie achter dat pseudoniem schuilgingen. Paul Schott was een combinatienaam, ontstaan uit de voornaam van de mannelijke protagonist uit de opera en de achternaam van Korngolds muziekuitgever in Mainz. Bij de heropname in het repertoire van de New York City Opera in 1975 werd het raadsel ontsluierd: Paul Schott stond voor vader en zoon Korngold. Helaas wordt dit feit slechts vermeld in al te weinig naslagwerken, ook in een aantal dat ruim na 1975 redactioneel werden afgesloten.

Invloeden in ‘Die Tote Stadt’
Die Tote Stadt is een grote opera in drie bedrijven met een sterke instrumentale bezetting ? naast het orkest in de ‘bak’ zijn er ook nog instrumentalisten op het podium vereist (Bühnenmusik). Het ogenschijnlijk zo simpele gegeven zit zo vol dubbele bodems dat er voldoende ruimt voor vocale en instrumentale dramatiek is.
De dichter Paul (heldentenor ? grote partij leeft vrijwel geheel met en door de herinneringen aan zijn overleden vrouw Marie. Daar leert hij de danseres Marietta (jonge, dramatische sopraan ? grote partij) kennen en hij gelooft Marie in een nieuwe gestalte te hebben hervonden. Hij raakt geheel bezeten van Marietta en vermoordt haar als ze ‘beslag’ legt op de eigendommen van de overledene. Dan blijkt echter dat het allemaal een droom was, en Paul verlaat ‘die tote Stadt’ Brugge.
De partituur verraadt invloeden van tijdgenoten: Strauss, Mahler, Richard Wagner Omslag van de CD-opname, een heruitgave van de eerder op lp’s verschenen versie met de eerste opnames van de opera ‘Die Tote Stadt’(1813-1883) ? met een Walküre-citaat ? en Puccini. Er zijn ook schitterende, lyrische passages met een meesterlijk geconcipieerde orkestrale achtergrond. Eén van de aria’s, Marietta’s Lied, is op het concertpodium nog bekender geworden dan op de operabühne.

Zegetocht
De opera kreeg op 4 december 1920 een tweevoudige première: in Hamburg onder de vaste dirigent van het toenmalige Neue Stadttheater, Eugen Pollak ? Korngold zou zelf nog enige tijd aan die instelling als dirigent werkzaam zijn ? en in Keulen onder leiding van Otto Klemperer (1885-1973) (*). Het ongekende succes dat Die Tote Stadt ten deel viel, leidde ertoe dat deze opera al snel in het repertoire van tachtig theaters in Europa werd opgenomen. In Wenen was de première op 10 januari 1921 met Maria Jeritza in de rol van Marie/Marietta. Op 19 november van datzelfde jaar zong deze sopraan dezelfde partij tijdens de eerste uitvoering in de Metropolitan Opera te New York, waarmee haar Amerikaanse debuut een enorm succes werd.
Na de tweede wereldoorlog werd Die Tote Stadt opnieuw in het speelplan van diverse operahuizen opgenomen: München, 1956; Wenen 1967; New York 1975; Hamburg 1977; Berlijn, 1983. In München werd in 1975 een ongecoupeerde versie voor RCA opgenomen. Producent Charles Gerhardt (1927-1999) schreef bij die gelegenheid dat hij zelf nog nooit een uitvoering zonder coupures had beleefd, en dat hij daarom zeer ingenomen was met de afspraak die dirigent Erich Leinsdorf (1912-1993) had met de vocale solisten: deze plaatversie integraal op te nemen. De opnamen van toen zijn later opnieuw gebruikt voor de CD-versie, en daarmee is een productie beschikbaar van het allerhoogste niveau. DeErich Leinsdorf, dirigent van de eerste opname op geluidsdragers van ‘Die Tote Stadt’ kwalificaties, die criticus Richard Aldrich (1863-1937) in de NewYork Times gebruikte, zijn voor het werk ook nu nog van toepassing: “…een rote rijkdom aan invallen, onvervalste melodische begaafdheid, hoogontwikkeld technisch vakmanschap in de behandeling van de grote lijnen en meesterschap in de details.”

Filmmuziek
In 1924 trad Korngold in het huwelijk met Louise von Sonnenthal. Als musicus nam hij diverse projecten ter hand: af en toe componeerde hij concertmuziek, en hij voltooide nog een opera, Das Wunder der Heliane (1927), maar die had bij lange na niet het succes dat Die Tote Stadt beschoren was. Vervolgens werd hij docent voor opera en compositie aan de Wiener Staatsakademie, en kreeg hij de titel prfessor honoris causa van de Oostenrijkse president ? dat land was inmiddels een republiek geworden en maakte geen deel meer uit van de vroegere Hongaars-Oostenrijkse eenheid. Korngold zette zich vooral in voor de heropvoering van opera’s en operettes van Johann Strauß junior (1825-1899), zoals Eine Nacht in Venedig, e.a., en voor de compilatie van een aantal van diens minder bekende walsen tot de productie Walzer aus Wien, die in 1934 tevens in Hollywood werd opgevoerd onder de titel The Great Walz.
Vanaf 1929 ging Korngold samenwerken met de vooraanstaande regisseur Max Reinhardt
(1873-1943), hetgeen onder meer leidde tot een gedenkwaardige versie van Die Fledermaus. Reinhardt vertrok enige tijd later naar de VS, en liet Korngold overkomen om te werken aan een adaptatie van Mendelssohns muziek voor Shakespeare’s A Midsummer Night’s Dream voor een filmversie (1935). Dit werd het begin van Korngolds tweede carrière, die zo’n twintig jaar zou duren: componist van filmmuziek.
In totaal negentien oorspronkelijke partituren zouden het worden, waarvan drie hem een Academy Award (Oscar) zouden opleveren: Anthony Adverse (1936), Robin Hood (1938) en The Sea Wolf (1941). Het suces had hij vooral te danken aan de kwaliteit die zijn muziek ook in deze discipline had. Korngold benaderde zijn werk alsof het opdrachten voor operamuziek waren, en hij trok alle registers van zijn compositorisch kunnen open: dramatische en technische vaardigheid om elk details qua handeling, stemmng en Voorzijde van het CD-boekje met de muziek van de film ‘The Sea Hawk’ uit 1941achtergrond, de juiste ‘kleur’ te geven, passend bij de visuele eisen die elke film afzonderlijk stelde.
Tijdens zijn werk in Hollywood stond hij er hoog in aanzien, en ook na zijn overlijden zou blijken dat de belangstelling voor zijn filmmuziek niet was weggeëbd. In 1972 kwam de eerste van twee gramnmofoonplaten uit met zijn beste filmmuziek (The Sea Hawk) (**) en een jaar later de tweede. In 1989 werden de beide compilaties, hier en daar zelfs aangevuld met niet eerder uitgebracht materiaal, aan een zogeheten ‘dolby-remix’ onderworpen, en sedertdien zijn ze op CD beschikbaar ? een lekkernij voor de liefhebber van het genre.
Korngold was zich zeer goed bewust van de kwaliteit van zijn filmcomposities. Materiaal uit vier filmpartituren gebruikte hij later voor zijn Vioolconcert dat in 1947 door Jascha Heifetz (1901-1987) in première werd gegeven. Uit de partituur voor de film Deception stamde een episode voor zijn Celloconcert (1946).

Lees ook:  Toscanini dirigeert Wagner — zondag 24 juni op Arte-televisie

Andere activiteiten
Het werk voor Hollywood was niet het enige dat Korngold in deze periode heeft gedaan. Vanaf zijn eerste bezoek in 1935 tot 1939 keerde hij regelmatig naar Wenen terug,waar hij tevergeefs probeerde zijn nieuwe opera, Die Kathrin (1938), aan de Staatsopera opgevoerd te krijgen. Hij moest er echter mee uitwijken naar Stockholm, waar het werk bij de premiere helaas slechts matig succes boekte. Het alles verpletterende nazidom, in combinatie met de noodzaak, om voor een van zijn beide zonen een warmer klimaat te zoeken, deed hem besluiten om zich permanent in de VS te vestigen en het Amerikaanse staatsburgerschap aan te nemen. Van 1942 tot 1944 dirigeerde hij er operette-uitvoeringen van The New Opera Company in New York.
Eén en ander kwam zijn naam als componist van serieuze concertmuziek niet ten goede. Het vooroordeel dat een filmcomponist geen èchte muziek kan schrijven, speelde hem danig parten, en daarbij kwam nog dat het plotseling leek of de dagen van de romantiek en het lyrisme in de muziek voorbij waren. Het ‘concertleven’ zocht naar nieuwe impulsen.
De dood van zijn vader in 1945 was voor Korngold aanleiding om zijn leven te overdenken. Zijn, toen naderende, vijftigste verjaardag beschouwde hij als een keerpunt in zijn leven, dat hij in drie perioden verdeelde: “…eerst was ik een wonderkind, toen een succesvol operacomponist in het Europa tot aan Hitler, en vervolgens filmcomponist. Vijftig jaar is heel oud voor een wonderkind. Ik voel dat ik nu een beslissing moet nemen, als ik geen Hollywoodcomponist voor de rest van mijn leven wil blijven.” In 1946 wees hij dan ook een lucratief aanbod af van Warner Brothers’ filmmaatschappij, en concentreerde hij zich op zijn beide concerten en een symfonie (opus 40, 1950). De beide concerten werden bedacht met een vernietigende kritiek: “Hollywoodmuziek ? clichématig ? gewoontjes ? sentimenteel.” Het zou tot 1972 duren voordat de Korngold- symfonie een eerste uitvoering beleefde: in München, onder leiding van Rudolf Kempe (1910-1976) die tevens de plaatopname verzorgde.
Als gevolg van de teleurstellende reacties, die hem in het naoorlogse Amerika in het concertleven ten deel vielen, probeerde Korngold het nog weer een jaar in WenenErich Wolfgang Korngold, omstreeks zijn vijftigste jaar (1949/50), maar ook daar bleek al snel dat hij zijn reputatie had overleefd. Die Kathrin kreeg in 1950 uiteindelijk toch nog een plaats in het repertoire van de Staatsopera, maar de productie werd na zes opvoeringen uit het speelplan genomen.

Kamermuziek
De kamermuziek neemt een belangrijke plaats in Korngolds oeuvre in. Dverse van zijn jeugdwerken in deze discipline kunnen als volwaardige en volwassen composities worden beschouwd. Een autoriteit in de literatuur over dit genre, Reclams Kammermusikführer, spreekt in dit verband over Korngolds Vioolsonate (opus 6, 1912) als “…zum Teil sehr gewichtig…und glänzend”, en het Pianotrio (opus 1) wordt door de auteurs van dit vakboek gekwalificeerd als één der belangrijkste stukken in de Brahms-traditie.
Een speciale plaats in het kader van zijn kamermuziek verdienen de Strijkkwartetten. Het eerste, opus 16, dateert van 1923, het tweede ontstond twaalf jar later en het derde werd in 1945 geschreven, direct na de oorlog, gedurende welke periode Korngold als componist van concertmuziek vrijwillig had gezwegen. Wel had hij ? temidden van vele andere, eveneens noodgedwongen emigranten, zoals Bruno Walter, aan wie hij het derde kwartet heeft opgedragen ? veel filmmuziek geschreven, waarvoor legio prachtige melodieën aan zijn brein waren ontsproten, welke hij later voor sommige concertstukken opnieuw zou gebruiken, zoals in het Derde Kwartet.
Twee van de drie strijkkwartetten zijn in 1976 door RCA op lp uitgebracht, en vanaf de tweede helft van de jaren tachtig ook als CD verkrihgaar.

Strijkkwartetten
Dat Korngold niet alleen een tijdgenoot was van Richard Strauss en Puccini ? zoals onder meer Violanta en Die Tote Stadt bewijzen ?, maar dat hij tevens was doordrongen van de nieuwe ideeën van o.a. Arnold Schönberg, is te horen aan de dissonanten die in het Adagio (quasi fantasia) van het Eerste Kwartet voorkomen. Zoals het Eerste Kwartet qua stijl behoort tot de beginperiode van Korngolds compositorische scheppingen, zo kunnen we het Derde Kwartet, van ruim twee decennia daarna, tot zijn latere periode rekenen. De beide werken vormen een groot contrast: het Eerste leeft min of meer bij de gratie van weelderige melodieën, maar in het Derde behoren die tot het verleden, en legt de componist een geniale eenvoud aan de dag, zonder daarbij aan muzikale zeggingkracht in te boeten.

Laatste periode
In 1946 componeerde Korngold nog een komedie met muziek, Die Stumme Serenade, die door sommige exegeten echter als opera wordt ingeschat. In het kader van deze uiteenzetting moet verder alleen nog worden gewezen op enkele vocale (solo)stukken: Einfache Lieder, Abschiedslieder, de cyclus The Eternal, Songs of the Clown (uit William Shakespeare’s Twelfth Night), een Sonnett (für Wien) uit 1952, en andere.
In 1950 had Erich Wolfgang Korngold de eerste keer een hartaanval gekregen. Zeven jaar later, inmiddels terug in Hollywood, kreeg hij een tweede attaque en overleed hij enkele uren later in een plaatselijk ziekenhuis.

Literatuur
In de grote muziekencyclopedieën is er een tijd weinig te vinden geweest over Erich Wolfgang Korngold, al is daar, nadat RCA met CD-opnamen van enkele klassieke werken en van wat filmmuziek op de markt is gekomen, langzaam enige verandering in gekomen en kan men van een voorzichtige revival spreken. Zijn Vioolconcert is enkele jaren geleden nog enkele keren gespeeld, voornamelijk in Noord-Nederland, en het is ook in de Voorzijde van het CD-boekje van de NAXOS-opname van Korngolds Vioolconcert, in combinatie met het concert van Karl GoldmarkNaxos-reeks uitgegeven.
De meeste operagidsen stellen nogal teleur, en misschien is dat mede de reden dat sommige radio- en televisiepresentatoren tot in de jaren negentig van de twintigste eeuw meer dan eens hebben beweerd dat Korngold maar één opera had geschreven. En op papier is er ook nu nog steeds te weinig opgenomen in heruitgaven van oudere handboeken. Het, overigens niet erg terecht, veel geciteerde Handbuch der Opern van Otto Schumann, alsook in diens Opernführer is geen beschrijving van deze componist of van één zijner muziekdramatische werken te vinden, en ook Reclams Opernfuhrer laat ons in de steek. In Horst Seegers Opernlexikon zijn enkele regels aan Korngold gewijd, maar veel royaler is Rolf Fath in Reclams Opernlexikon uit 1989. Daarin komen de belangrijkste gegevens met betrekking tot leven en werk van Korngold voor, en is er tevens een kort exposé te vinden van vier van zijn opera’s. Rolf Kloibers voortreffelijke Handbuch der Oper biedt in de editie van 1978 een opsomming in elf regels, maar in de aangepaste versie, bijgewerkt door Wulf Konold van 1985 is er al een zinvolle en iknformatieve bijdrage van bijna vier pagina’s over Die Tote Stadt te vinden.
Dat Korngold in de Verenigde Staten met geheel andere ogen wordt gezien, bewijst David Ewen in zijn American Composers ? A Biographical Dictionary, een boek dat een schat aan informatie bevat. Van de vijftienhonderd kolommen in het boek zijn er vijf ingeruimd voor Korngold.

Boeken en artikelen
Hoewel het eerste boek over Korngold al in 1922 (Hoffmann, Wenen) het licht zag, is het totale aantal werken dat aan hem is gewijd, relatief gering. Pas 45 jaar later gaf de weduwe van de componist, ook weer in Wenen, een tweede boek over hem uit. In 1973 publiceerde Tony Thomas in New Jersey Music for the Movies uit, en twee jaar later kwam de Universiteit van Liverpool met een dissertatie: The Operas of Erich Wolfgang Korngold, door B.G. Carroll, die tevens het artikel over deze componist in The New Grove Dictionary of Music and Musicians voor zijn rekening nam.
Artikelen in kranten en tijdschriften verschenen er evenmin in groten getale. The New York Times publiceerde driemaal een artikel over Korngold, het laatste één dag na het overlijden van de componist op 30 november 1957.
In Nederland heeft de VPRO-televisie een middellange, interessante documentaire in het muziekprogramma, toen ’s zondagsochtends op Nederland 3, uitgezonden, en daarin werd een uitstekend beeld geschetst van leven en werken van Erich Wolfgang Korngold. Een heruitzending is zeker het overwegen waard.

Vergelijkend onderzoek
Bijzondere vermelding verdient hier het in 1991 te Amsterdam en Atlanta gepubliceerde boek van Robbert van der Lek, die de overeenkomsten tussen de twee dramatische genres ? opera en film ? heeft geanalyseerd aan de hand van werken van Korngold. Uitgaande van de stelling die de componist ooit zelf had verkondigd ? dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen zijn filmpartituren en zijn muziekdramatische composities ? heeft Van der Lek onderzocht in hoeverre film en opera als soortgelijke genres kunnen worden beschouwd. Tot voor kort werden de beide disciplines slechts op een zeer prozaïsche, want praktische, wijze met elkaar in verband gebracht: in de verfilming van een opera. Nimmer had iemand zich geconcentreerd op een systematische vergelijking tussen de beideOmslag van 'Diegetic music in opera and film' van Robbert van der Lek fenomenen.
Volgens Van der Lek kan er in vijf opzichten ? zij het niet steeds even markant ? sprake zijn van muzikale gelijkenis tussen opera en film. Eén belangrijke overeenkomst bestaat in het feit dat er in beide genres diëgetische muziek ? diègèsis Grieks (hier): uiteenzetting, verhaal ? en dat die een wezenlijk onderscheid vormt met operamuziek pur sang of met achtergrondmuziek bij een film, en wel in die zin dat diëgetische muziek onderdeel van de handeling vormt. In Korngolds werk komt diëgetische muziek dan ook voornamelijk in vocale vorm voor. Van der Lek gebruikt het grootste deel van zijn onderzoek voor het aantonen daarvan. Drie opera’s ? Die Tote Stadt, Die Kathrin, Violanta ?, alsmede tien van de in totaal negentien filmpartituren worden gedetailleerd in zijn onderzoek betrokken.
De lezer kan met behulp van de hieronder opgesomde geluidsdragers ? de opera’s Die Tote Stadt en Violanta (als ook die opera nog op geluidsdragers verkrijgbaar is) enerzijds en voorts acht van de tien onderzochte filmmuzieken, doordat Captain Blood en Juárez op de geluidsdragers in kwestie ontbreken ? de auteur desgewenst op de voet volgen in zijn betoog. Aan de hand van dëgetische muziek luidt de conclusie van Robbert van der Lek dat er een relevante overeenkomst bestaat tussen film en opera in algemene zin.

*****

(*) Zie ook ons artikel over Mahlers Zesde Symfonie, op zondag 8 oktober 2006.
(**) De film The Sea Hawk wordt (op in ieder geval het filmkanaal TCM) nog met enige regelmaat vertoond, ’toevalligerwijs’ onder meer heden, woensdag 11 oktober 2006.

Erich Wolfgang Korngold:
1. Die Tote Stadt (1920) ? Carol Neblett, sopraan; René Kollo, tenor; Hermann Prey, bariton; Benjamin Luxon, bariton; Rose Wagemann, mezzo-sopraan; Gabriele Fuchs, sopraan; Patricia Clark, sopraan; Anton de Ridder, tenor; Will Brokmeier, tenor; Chor des Bayerischen Runfunks; Münchner Rundfunkorchester. Dirigent Erich Leinsdorf.
RCA Victor Opera Series GD 87767(2) ? Box met 2 CD’s. Compleet tekstboekje met libretto in twee (D/E) en een toelichting in vier talen (D/E/F/I).
2. Strijkkwartetten. Nr. 1, opus 16 (1923); Nr. 3, opus 34 (1945). Chilingrian Quartet.
RCA Victor Gold Seal GD 87889. Tekstboekje met toelichting in vier talen (D/E/F/I).
3. The Sea Hawk. The Classic Film Scores of Erich Wolfgang Korngold: The Sea Hawk; Of Human Bondage; Between Two Worlds; The Sea Wolf; The Constant Nymph; Kings Row; Anthony Adverse; Deception; Devotion; Escape Me Never.
4. Elisabeth and Essex. The Classic Film Scores ofErich Wolfgang Korngold: The Private Lives of Elisabeth and Essex; The Prince and the Pauper; Anthony Adverse; The Sea Wolf; Deception (Cello Concerto in C, opus 37); Another Dawn; Of Human Bondage.
National Philharmonic Orchestra, Charles Gerhardt, conductor.
RCA Victor D 80185.
5. Violin Concerto in D major, opus 35 (samen met Karl Goldmark: Violin Concerto No. 1).
Vera Tsu, violin; Razumofsky Sinfonia, Yo Long, conductor. Naxos 8.553579.

Leesaanbevelingen
Robbert van der Lek: Diegetic music in opera and film ? A Similarity betwee two genres of drama analysed in works by Erich Wolfgang Korngold. 370 pag., met muziekvoorbeelden en illustraties; Editions RODOPI BV, Amsterdam – Atlanta, GU, 1991; ISBN 90-5183-2613.
Rolf Fath: Reclams Opernlexikon. 744 pag., gebonden, Stuttgart, 1989; ISBN 3-15-010356.
Rudolf Kloiber (aanvullingen van Wulf Konold en Robert Maschka): Handbuch der Oper. 948 pag., paperback; Deutscher Taschenbuch Verlag, München; ISBN 3-423-34132-7
Reclams Kammermusikführer Herausgegeben von Arnold Werner-Jensen, unter Mitarbeit von Ludwig Finscher, Wolfgang Ludewig und Klaus Hinrich Stahmer. 1235 pag., gebonden, Philipp Reclam jun., Stuttgart; ISBN 3-15-010576-5.
David Ewen: American Composers ? A Biograpical Dictionary. 793 pag., gebonden; G.P. Putnam’s Sons, New York; ISBN 0-399-12626-0.

Afbeeldingen
1. Erich Wolfgang Korngold als jongeman.
2. Bruno Walter (Voornamen gebruikt als complete naam, als gevolg van de Jodenjacht van de nazi’s; zijn familienaam was Schlesinger).
3. Maria Jeritza in de rol van Korngolds ‘Violanta’, Wenen 1916.
4. Aankondiging van een uitvoering van ‘Die Tote Stadt’, enkele weken na de première. Hierop staat de naam van de componist, de naam van de beide tekstschrijvers: vader en zoon Korngold, als Paul Schott en de optredende Maria Jeritza.
5. Omslag van de CD-opname, een heruitgave van de eerder op lp’s verschenen versie met de eerste opnames van de opera ‘Die Tote Stadt’.
6. Erich Leinsdorf, dirigent van de eerste opname op geluidsdragers van ‘Die Tote Stadt’.
7. Voorzijde van het CD-boekje met de muziek van de film ‘The Sea Hawk’ uit 1941.
8. Erich Wolfgang Korngold, omstreeks zijn vijftigste jaar.
9. Voorzijde van het CD-boekje van de Naxos-opname van Korngolds Vioolconcert, hier in combinatie met het concert van Karl Goldmark.
10. Omslag van Diegetic music in opera and film van Robbert van der Lek.

Eén gedachte over “Het vergeten wonderkind — Erich Wolfgang Korngold”

  1. L.S.,

    Gisteren attenteerde een vriend van me mij op uw prachtige website, en tot mijn verrassing en vreugde vind ik tijdens mijn eerste bezoek een interessant artikel over een van mijn favoriete componisten, Korngold! Hulde! Momenteel leg ik de laatste hand aan een boekje getiteld “Een jochie van brutale zwier. Erich Wolfgang Korngold in Nederland, 1911-1957,” een door mij ingeleide en geannoteerde keuze uit artikelen die in ons land over Korngold zijn verschenen, compleet met Korngold’s correspondentie met de directie van het Concertgebouw. Een uitgever heb ik nog niet benaderd, maar indien bezoekers van uw website mij een “gouden tip” kunnen geven, houd ik me van harte aanbevolen.
    Met de muziekwetenschapper Dimitri van der Werf en de pianiste Reinild Mees (die uw aandacht verdient omdat zij voor het label Channel Classics het complete lied-oeuvre van fin-de-siècle componisten als Schreker en Respighi heeft opgenomen) ben ik voornemens een “Korngold-festival” te organiseren. Onze plannen verkeren nog in een embryonaal stadium (de bariton Konrad Jarnot heeft in beginsel zijn medewerking toegezegd), en langs deze weg zou ik diegenen die hun steentje zouden kunnen en willen bijdragen, verzoeken contact op te nemen met me (e-mail: casparwinter@hotmail.com). Van 5 tot 21 januari ben ik afwezig, en niet in staat mijn electronische post te bekijken.
    De beste wensen voor 2007!
    Caspar Wintermans
    Carel Reinierszkade 21
    2593 HK Den Haag

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *