Het is de Week van de Eenzaamheid. Dat is natuurlijk erg droef. Gelukkig staan er in de boekenkast allerlei somber-schoone-eenzame gedichten die deze week een beetje luister bij kunnen zetten. Voor alle eenzamen onder u de volgende literaire troost.
‘k Ben eenzaam-droef, in ’t geel-teêr avond-dalen…
Door ’t open venster hoor ‘k den donzen val
van klamme bloemen in krystallen schale…
– En ‘k weet niet of ik haar beminnen zal,
in ’t stil en licht bewegen harer leden,
en hare goedheid in mijn vreemd bestaan…
‘k Ben droef, en ‘k hoor haar stille voeten gaan,
en haar zacht neuren, in den tuin, beneden.
Karel van de Woestijne. Uit: Het Vaderhuis, 1903.
Ik ben in eenzaamheid niet meer alleen,
Want waar mijn ogen langs de wanden dwalen
Schemert uw lach daarheen. Ontelbre malen
Hoor ik in ’t klokgetik uw voeten treên.
En langzaam nadert gij, zo ver, zo kleen…
‘k Zie dat een brede neevlenkring met valen
Lichtlozen sluier u omhult; dan dalen
Zachtjes uw lichte schreden naar mij heen.
Uw adem vaart mij aan! Gij zijt verschenen,
Ik zie uw ogen in mijn ogen gaan;
‘k Hoor in de wind, die langs mijn ruiten henen
En door de schouwe klaagt, uw woorden aan,
Zó vrees’lijk droef en teer, dat ‘k u zie staan
Met bukkend hoofd, om in mijn arm te wenen.
Lodewijk van Deyssel. In: De Nieuwe Gids, Jrg. 1, 1885-86
‘I love to be alone. I never found the companion that was so companionable as solitude.’
Henry David Thoreau (1817-1862)